Een bredere visie op waardeoverdracht naar aanleiding van het besluit waardeoverdracht

Judith Scherrenberg MPLA werkzaam bij Edmond Halley

Op 11 oktober 2012 is het besluit beperking bijbetalingslasten werkgevers bij waardeoverdracht pensioen gepubliceerd in het Staatsblad en daarmee wordt het Besluit uitvoering Pensioenwet van kracht. De aanhoudende belangstelling voor waardeoverdracht waarbij - ten onrechte - vooral aandacht wordt besteed aan de lage rekenrente en de invoering van deze wijziging vormen aanleiding voor een bredere visie op waardeoverdracht.

Waardeoverdracht is een issue. Van oudsher is waardeoverdracht een (voorwaardelijk) recht van werknemers bedoeld om pensioengaten te dichten bij eindloonsystematiek. Deze doelstelling is al jaren achterhaald, want inmiddels is nog maar 0,9% van alle pensioenregelingen in Nederland een eindloonregeling. Waardeoverdracht werd vervolgens gezien als een middel om alles overzichtelijk te houden. Ook dat is nu een achterhaalde doelstelling dankzij www.mijnpensioenoverzicht.nl.

Hoe zat het ook al weer?

De alsmaar dalende marktrente heeft ertoe geleid dat de rekenrente bij waardeoverdracht (2,802% voor 2012 en 2,42% voor 2013) inmiddels onder de nog altijd meest toegepaste rekenrente binnen het contractstarief van verzekeraars van 3% is uitgekomen. De opgebouwde aanspraak is gefinancierd op een hogere marktrente dan de wettelijke rente voor waardeoverdracht

Dat leidt tot een hogere over te dragen waarde vanuit de wettelijke rekenregels. Vervolgens moet de oude werkgever het verschil bijbetalen, zodat de nieuwe pensioenuitvoerder de wettelijke overdrachtswaarde ontvangt. Er is immers een hoger bedrag nodig wanneer wordt gerekend met een lagere marktrente. Het komt zelfs nog voor dat een verzekeraar - bij oudere contracten - een rente van bijvoorbeeld 4% hanteert. Dan loopt de bijbetaling door de oude werkgever behoorlijk op. Dit geldt uiteraard alleen bij uitkeringsovereenkomsten en premieovereenkomsten waarbij de premie direct wordt omgezet in een pensioenaanspraak. Voor zuivere premieovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten (met uitzondering van streefregelingen) is dus geen sprake van bijbetalingsproblematiek. 

Schematisch ziet dit er als volgt uit:

Waardeoverdracht

Geboden ‘oplossing’

In de praktijk leidt deze bijbetalingsverplichting ertoe dat de arbeidsmobiliteit mogelijk wordt belemmerd. Dit geldt vooral voor werknemers met een hoger inkomen of met een lang arbeidsverleden; bij deze categorie werknemers kan een waardeoverdracht namelijk duur uitvallen. Voor werkgevers kan dit aanleiding zijn een keuze voor een jongere werknemer te maken.

Daarom is de wetswijziging 1) ingevoerd waarbij kleine werkgevers (met een totale loonsom die lager is dan € 755.000 per jaar) niet hoeven mee te werken aan waardeoverdracht, dan wel niet hoeven bij te betalen, indien:

• de bijbetalingskosten hoger zijn dan € 15.000; en

• de bijbetalingskosten hoger zijn dan 10% van het over te dragen pensioen.

Slechts rekenrente?

In de Kamervragen rondom dit voorhangende besluit komt met name het renteverschil ter sprake. In het standaardtarief 2) dat wordt toegepast vanuit het wettelijke recht op waardeoverdracht worden echter alle rekentechnische elementen benoemd. Deze elementen bepalen het sommetje voor de waarde die wordt overgevoerd. Naast rente gaat het tarief uit van de overlevingstafel GBM/GBV 2000-2005. Anno 2012 werken veel verzekeraars in hun vanaf 2011 gesloten overeenkomsten met een overlevingstafel die uitgaat van een minstens 10% hogere levensverwachting. Dit heeft grote gevolgen voor de tarieven die de verzekeraars hanteren. Het verschil tussen het standaard tarief en het gehanteerde tarief van de huidige verzekeraar betaalt de werkgever bij. Als een oudere werknemer waardeoverdracht pleegt, en ook alle eerder opgebouwde aanspraken overvoert, heeft de werkgever hoge kosten. Gezien de huidige verhouding tussen contractstarieven en de wettelijke rekenrente is het de oude werkgever die de rekening gepresenteerd krijgt.

Zijn verzekeraars blij met waardeoverdracht van oude DB-aanspraken?

Bij verzekeraars blijft na het premievrij maken van een DB-contract de opgebouwde aanspraak veelal gebaseerd op de oude contractuele technische grondslagen. Nieuwe aanspraken worden opgebouwd op basis van het nieuwe contract en bijbehorende actuele technische grondslagen. Bij aanspraken opgebouwd vanaf 1 augustus 1994 (start recht op waardeoverdracht) is tot recent geen rekening gehouden met de grotere stijging van de levensverwachting dan aanvankelijk gedacht. Als waardeoverdracht plaatsvindt, worden al verzekerde en toegezegde aanspraken waarvoor de verzekeraar het langlevenrisico loopt, omgezet naar een aanspraak waar een nieuw tarief voor geldt. De werkgever betaalt de prijs voor het overhevelen van het langlevenrisico van de ene naar de andere verzekeraar. Bij nabestaandenpensioen op opbouwbasis  kan er een klein voordeel ontstaan omdat de tarieven voor het overlijdensrisico bij de nieuwe verzekeraar waarschijnlijk lager zijn. De overdragende uitvoerder heeft op dit punt voordeel bij de huidige wettelijke regeling.

Financieel Toetsingskader

Met het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) erbij wordt het nog ingewikkelder. Dit speelt een rol bij de beoordeling van een waardeoverdracht van een pensioenfonds naar een verzekeraar of vice versa. In het nieuwe FTK, dat geldt voor pensioenfondsen, zal bij een verhoging van de levensverwachting bij een bepaalde generatie de premie niet stijgen, maar kan de indexatie beperkt worden of de aanspraken verlaagd worden voor die generatie waar de hogere levensverwachting voor geldt.

Pensioenfondsen kunnen nu alleen op basis van afstempeling de bestaande aanspraken verlagen. Met het nieuwe FTK komt er een mogelijkheid bij tot verlaging van pensioenaanspraken op basis van de levensverwachting. Bij de beoordeling van een waardeoverdracht van een verzekeraar naar een pensioenfonds zal een deelnemer en/of zijn adviseur rekening moeten houden met het risico van wijziging van de levensverwachting voor die generatie waar die deelnemer onder valt. Deelnemers zouden dan op basis van dit risico kunnen kiezen voor de garantie bij een verzekeraar en niet de waardeoverdracht moeten effectueren naar een pensioenfonds.

In de Kamerbrief 3) geeft Minister Kamp aan dat hij de Stichting van de Arbeid (STAR) heeft gevraagd om de gevolgen van de  wijziging van het FTK ook mee te nemen in hun advies inzake waardeoverdracht. Inmiddels heeft VNO-NCW haar standpunt in de STAR gewijzigd en is voor afschaffing van het wettelijk recht op waardeoverdracht. Of de STAR dit standpunt in haar advies aan het ministerie ook overneemt is nog onduidelijk.

Wat zouden oplossingsrichtingen kunnen zijn?

Als alleen de bij de laatste werkgever opgebouwde aanspraken overgedragen zouden kunnen worden, zou dit voorkomen dat op basis van de huidige lage rente vroegere werkgevers geconfronteerd worden met bijbetalingen. Bovendien blijven de langlevenrisico’s dan bij die partij waar ze horen, namelijk bij de verzekeraar. Dit voorstel beperkt het lange termijn risico voor de werkgever, maar kan voor de werknemer een vermindering van de rechten betekenen, bijvoorbeeld bij vooroverlijden, omdat dan niet alle dienstjaren uit het verleden meetellen.

Een alternatief is dat de waarde wordt overgedragen op basis van de werkelijke waarde en het standaardtarief wordt losgelaten. Dit zou ook beter aansluiten bij de effecten die het FTK voor pensioenfondsen zal hebben. Het geeft een algemeen maatschappelijke tendens aan richting een pensioenstelsel waarin de reële waarde steeds belangrijker wordt. Het zou praktisch kunnen zijn, de individuele waardeoverdracht voor kleine bedragen onder het afkoopbedrag van de Pensioenwet wel in stand te laten. Deze zou verplicht moeten worden uitgevoerd. De werknemer ontvangt zijn kleine opgebouwde pensioen niet na 2 jaar nadat hij uit dienst is getreden als bruto salaris, waardoor hij zijn pensioen kwijt is. De uitvoerder heeft in plaats van het traject van afkoop kleine pensioenrechten, de administratieve overdracht van de reële waarde naar de nieuwe pensioenuitvoerder.

Advies van de pensioenadviseur

De pensioenadviseur die gedegen wil (en moet) adviseren rond waardeoverdracht, loopt aan tegen een aantal onzekerheden en uitdagingen die het ingewikkeld maken tot een verantwoord advies te komen. De gevolgen van waardeoverdracht naar de toekomst toe zijn moeilijk in te schatten. De voordelen van waardeoverdracht zijn veelal beperkt. Dit leidt tot moeilijk in te schatten gevolgen in het kader van de zorgplicht van de adviseur. De kosten van een goed genuanceerd advies inzake waardeoverdracht zullen verder oplopen. En nog belangrijker: er zal slechts een beperkt aantal adviseurs een redelijke inschatting kunnen maken wat waardeoverdracht voor de werknemer naar de toekomst toe echt betekent. Daarnaast kan het vanuit het oogpunt van het voorkomen van belangenverstrengeling goed zijn om een andere adviseur te hebben voor de werknemer dan voor de werkgever.

Conclusie

Waardeoverdracht bij verzekerde regelingen kan leiden tot onvoorziene ongunstige gevolgen voor de werkgever door de lage rekenrente en het verschil tussen contracttarief en het standaardtarief. De werknemer kan verkeerde keuzes maken die in de toekomst kunnen leiden tot vermindering van nu gegarandeerde pensioenaanspraken bij een verzekeraar door waardeoverdracht naar een pensioenfonds door toepassing van de regels van het FTK omdat die leiden tot vermindering van aanspraken bij verhoging van de levensverwachting. De echte gevolgen van waardeoverdracht zijn vrijwel niet te overzien. Waar waardeoverdracht gold als een voordeel voor werknemers, is dat voordeel grotendeels verdwenen. Daarom lijkt het nu voor de hand te liggen om het recht op waardeoverdracht af te schaffen en daarmee veel mogelijk verkeerde beslissingen te voorkomen. Als dat niet haalbaar is vanuit politiek oogpunt dan zou me de waardeoverdracht tenminste moeten beperken tot daadwerkelijke overdracht van waarde zonder bijbetalingsissues.

1) Staatsblad 452 11-10-2012 (Besluit van 21 september 2012)

2) Artikel 18 lid 1 Regeling Pensioenwet en Wet verplicht beroepspensioenregeling

3) Kamerbrief 22-06-2012 Tijdelijke beperking plicht tot waardeoverdracht bij bijbetalingslasten antwoord 21