FA Nieuwsbrief mei 2016

Jaargang 04 nummer 12

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Pensioen

Lijfrente

Kapitaalverzekering en eigen woning

Algemeen

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

 

 

 

Artikelen

De inconsistentie van het meten met twee maten

Hans Vivat

Het is algemeen bekend en onderkend dat tussen de formele en praktische toepassing van fiscale wet- en regelgeving een discrepantie kan bestaan. Een van de terreinen waarbij dit met enige regelmaat voorkomt is pensioen. Actueel is de discussie over een ‘365-dagenadministratie’ voor het dagelijks kunnen verwerken van mutaties. Momenteel kunnen de meeste, zo niet alle, pensioenuitvoerders slechts op 12 dagen per jaar (per de eerste dag van een maand) mutaties verwerken. In dit artikel plaats ik kanttekeningen bij enkele knelpunten die hierdoor ontstaan en geef een aantal suggesties voor oplossingen aan de staatssecretaris van Financiën, de Belastingdienst en de pensioenuitvoerders.

Het kan niet anders of staatssecretaris Wiebes gaat na het lezen van dit artikel de door hem gegeven antwoorden intrekken en de vragen opnieuw beantwoorden. Ik geef de staatssecretaris een voorzet voor deze nieuwe antwoorden (zie het tweede bijgevoegde document).

Korte berichten

Staatssecretaris Klijnsma wil kleine pensioenpotjes samenvoegen

In een brief van 14 april 2016 aan de Tweede Kamer heeft staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat zij het mogelijk wil maken om kleine pensioenpotjes van een deelnemer samen te voegen. Als reden geeft de staatsecretaris dat het belangrijk is dat kleine pensioenen hun pensioenbestemming behouden en dus niet worden afgekocht. Tegelijkertijd wil zij hierdoor de administratieve lasten van kleine pensioenen bij de uitvoerder te beperken.
Het voorstel zou inhouden dat het huidige recht van pensioenuitvoerders op afkoop van kleine pensioenen wordt vervangen door een verplichting tot waardeoverdracht naar de nieuwe uitvoerder (als een deelnemer inmiddels een nieuwe werkgever heeft) of naar de vorige uitvoerder met de hoogste pensioenaanspraken van die deelnemer (als hij geen nieuwe werkgever heeft). De verplichting tot waardeoverdracht zal gelden voor nieuwe slapersrechten. Of er een uitbreiding naar bestaande slapersrechten mogelijk wordt, moet nog worden onderzocht. De overdrachtswaarde zal worden berekend conform de huidige rekenregels voor waardeoverdracht volgens de Pensioenwet. Dit voorkomt dat uitvoerders voor waardeoverdracht meerdere rekenprocessen moeten inrichten.
De staatssecretaris streeft ernaar deze aanpassingen medio 2017 in werking te laten treden.
(Bron: Kamerbrief waardeoverdracht pensioenen d.d. 14 april 2016, referentie: 2016-0000084380)

Noot:

De gedachte van staatssecretaris Klijnsma om kleine pensioenen te willen samenvoegen is op zich geen gek idee. Het pensioen houdt zijn pensioenbestemming en overdracht zorgt voor minder versnippering van het pensioen van een werknemer. Ook verwacht de staatssecretaris dat door het nieuwe systeem de administratieve lasten van met name pensioenfondsen waar veel kleine pensioenen voorkomen (denk met name aan pensioenfondsen in de branches landbouw, horeca, detailhandel, uitzendwerk, etc.) worden beperkt.
Of dat daadwerkelijk zo uitpakt, is vooralsnog de vraag. Aan waardeoverdracht zijn immers ook kosten verbonden. Daarnaast dienen nog praktische zaken te worden opgelost. Denk bijvoorbeeld aan of het (op een korte termijn) mogelijk is om volautomatisch gegevensuitwisseling te laten plaatsvinden tussen pensioenuitvoerders (privacy!) en het feit dat pensioenfondsen die nu in onderdekking verkeren niet mogen meewerken aan waardeoverdrachten van pensioen.

Overlijden binnen jaar na aanvang deelname pensioenregeling (Carenz-clausule)

De echtgenoot van eiseres is per 23 mei 2011 in dienst getreden bij een werkgever. Die werkgever heeft haar pensioenregeling ondergebracht bij een pensioenverzekeraar. In de bijzondere bepalingen staat onder meer vermeld dat de zogenoemde Carenz-clausule van toepassing is. Dit betekent dat er geen uitkering bij overlijden plaatsvindt, als de verzekerde overlijdt binnen een jaar na het tot stand komen van de overlijdensdekking. Deze beperking geldt niet indien de (onafhankelijke) Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens vaststelt dat het overlijden niet was te verwachten op het moment van het aangaan van de overlijdensdekking.
De echtgenoot overlijdt op 17 februari 2012, dus binnen een jaar na het tot stand komen van de overlijdensdekking. De verzekeraar heeft de Toetsingscommissie gevraagd een onderzoek te doen naar de gezondheidstoestand van de overleden persoon. Na raadpleging van diverse betrokken medici, komt de commissie tot de conclusie dat het overlijden redelijkerwijs te verwachten was binnen een jaar na aanvangsdatum.
Eiseres vordert via de kantonrechter een overlijdensuitkering. De pensioenverzekeraar voert verweer en stelt dat zij op grond van het zogenoemde Van Leeuwen Convenant gebonden is aan het oordeel van de Toetsingscommissie.
De kantonrechter deelt het standpunt van de verzekeraar. De beslissing van de Toetsingscommissie is vernietigbaar, maar er staat nog een mogelijkheid om tegen het oordeel bezwaar aan te tekenen. Juist vanwege de nog openstaande bezwaarmogelijkheid komt de kantonrechter niet tot vernietiging van het oordeel van de Toetsingscommissie. De vordering van de eiseres op een overlijdensuitkering wordt afgewezen.
(Bron: Rechtbank Midden-Nederland, 6 april 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1857)

Noot:

In het Convenant Toegang tot aan arbeid gerelateerde verzekeringen (beter bekend als het Van Leeuwen Convenant) zijn afspraken gemaakt over aan de arbeid gerelateerde verzekeringen die dekking bieden tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico en/of het overlijdensrisico. Afgesproken is dat geen wachttijden (zogenoemde Carenz-tijden) meer gehanteerd mogen worden. Wel zijn de convenantspartijen (Verbond van Verzekeraars, de Chronisch zieken- en Gehandicaptenraad en de Stichting Welder) overeengekomen dat verzekeraars bij verzekeringen die (mede) dekking bieden tegen het risico van overlijden een uitsluitingsclausule mogen hanteren. De verzekeraar heeft volgens de kantonrechter de regels van het Convenant gevolgd. Eiseres heeft geen vertrouwen in de Toetsingscommissie en heeft daarom gekozen voor een procedure via de kantonrechter.
 

Verschuldigde erfbelasting over lijfrenteverzekering zijn geen aftrekbare kosten voor inkomstenbelasting

Een man overlijdt in 2009. Zijn broer is zijn enige erfgenaam en erft de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De broer koopt voor deze verzekering geen lijfrente, maar hij laat het lijfrentekapitaal in 2009 als bedrag ineens uitkeren. Bij de vaststelling van de aanslag voor de erfbelasting is rekening gehouden met een belastinglatentie van 30% (forfaitair verschuldigde inkomstenbelasting) over het lijfrentekapitaal. De broer ontvangt over 2009 vervolgens ook een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. In deze aanslag is het uitgekeerde lijfrentekapitaal als belastbaar inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen.

Het geschil
De broer is het met de aanslag inkomstenbelasting niet eens. Hij vindt dat de verschuldigde erfbelasting over het lijfrentekapitaal aftrekbare kosten zijn. In de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat deze kosten aftrekbaar zijn voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van uitkeringen en verstrekkingen. Rechtbank Noord-Holland stelt de broer in het gelijk, maar in  hoger beroep geeft het Gerechtshof Amsterdam de inspecteur gelijk. De broer heeft hiertegen hoger beroep in cassatie ingesteld, zodat het nu aan de Hoge Raad is om een finaal oordeel te geven over de juiste toepasbaarheid van het wetsartikel in deze situatie.

Het arrest van de Hoge Raad
De Hoge Raad staat stil bij de wijze waarop de wetgever heeft willen voorkomen dat samenloop  van erf- en inkomstenbelasting plaatsvindt. Aftrek wegens samenloop is alleen mogelijk in een specifieke situatie, die hier geen rol speelt. Het hof had eerder geoordeeld dat er geen sprake is van een voor de heffing van inkomstenbelasting in aanmerking te nemen uitkering of verstrekking, omdat de broer geen lijfrentetermijnen heeft aangekocht. Hierdoor kan er vanzelfsprekend ook geen sprake zijn van aftrekbare kosten op deze uitkering of verstrekking. De Hoge Raad is het ook met dit oordeel eens. Het uiteindelijke gelijk is dus aan de inspecteur.
(Bron: Hoge Raad, 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:430)

Noot:

Door geen lijfrente aan te kopen voor het lijfrentekapitaal is geen sprake van een periodieke uitkering. Nu geen sprake is van een situatie waarbij samenloop van erf- en inkomstenbelasting plaatsvindt en er dus aftrekbare kosten geen rol spelen, resteert nog slechts één aftrekmogelijkheid: die van de aftrek van een latente inkomstenbelasting welke forfaitair is bepaald op 30%. Hiermee had de inspecteur al bij de vaststelling van de aanslag erfbelasting rekening gehouden. In dat opzicht is de uitspraak weinig verrassend. Temeer omdat in de parlementaire behandeling over het forfaitair vaststellen van de latente inkomsten het door de Hoge Raad gegeven antwoord al min of meer staat beschreven (Kamerstukken II, 1961/62, 5380, nr. 21, blz. 7 rk ): “Gelet op het forfaitaire karakter is voor een verdergaande aftrek geen plaats, ook niet ingeval de daadwerkelijk verschuldigde inkomstenbelasting over de termijnen van het stamrecht - of over de afkoopwaarde indien een lijfrenteclausule niet ten uitvoer wordt gelegd - meer dan 30 percent bedraagt.”

 

Passende vergoeding voor oversluiten lijfrente

Een adviseur heeft contact met een klant opgenomen voor een adviesgesprek over zijn beleggingsverzekering. Afgesproken is dat de adviseur de situatie van de klant zal inventariseren, een advies zal uitbrengen en zal bemiddelen bij het tot stand komen van een nieuwe overeenkomst. In de overeenkomst met de klant staat dat deze € 1.250 voor de werkzaamheden zal betalen. Van dit bedrag wordt € 500 direct door de klant overgemaakt en € 750 wordt ingehouden op de afkoopwaarde van de verzekering.
Ruim een jaar later maakt de klant bezwaar tegen de hoogte van de vergoeding en de inhouding daarvan op de afkoopwaarde. Na gelijk gekregen te hebben bij de Ombudsman wordt het geschil voorgelegd aan de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening. De Geschillencommissie stelt de klant ook in het gelijk. De commissie vindt dat het aan de adviseur is om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden hij concreet voor de klant heeft verricht en hoeveel tijd hij daaraan heeft besteed. De commissie stelt vast dat de werkzaamheden alleen hebben bestaan uit het geven van advies en bemiddelen bij het omzetten van een beleggingsverzekering naar een beleggingsrekening. Gelet op alleen deze werkzaamheden vindt men de advieskosten buitenproportioneel hoog. Daarnaast merkt de Geschillencommissie op dat niet gebleken is dat de klant tijdens het adviesgesprek goed is geïnformeerd over het product dat hij afsloot of over andere producten waar hij voor zou kunnen kiezen.
(Bron: Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, 30 maart 2016, nr. 2016-137)

Noot:

Wat is een passende vergoeding voor een hersteladvies? Met deze uitspraak komen we niet veel dichter bij die norm. Kennelijk kon de adviseur weinig bewijs aandragen van de door hem verrichte werkzaamheden, waardoor de commissie de vordering van de klant volgt.
Vanuit een fiscaalrechtelijke invalshoek is deze uitspraak interessant omdat de adviseur, de klant en de uitvoerder de afspraak hebben gemaakt dat de vergoeding uit de afkoopwaarde zal worden voldaan. In de uitspraak lijkt het echter om het oversluiten van een lijfrente te gaan. Opname van een deel van de afkoopwaarde om een vordering in privé te betalen, is een negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen. Dit betekent dat de klant hierover inkomstenbelasting en revisierente verschuldigd is. Als de Geschillencommissie deze afrekening meegenomen zou hebben, dan zou het oordeel mogelijk zijn geweest dat  de overeengekomen vergoeding een stuk minder buitenproportioneel was.

Bewijsaanbod om bouwdepot als eigenwoningschuld aan te merken, komt te laat

Een man heeft in 2008 een woning laten bouwen. Deze woning staat hem in 2008 en 2009 als hoofdverblijf ter beschikking. In de aangifte over 2008 vermeldt hij een eigenwoningschuld van € 315.000. In de aangifte over het jaar 2009 heeft hij een eigenwoningschuld van € 330.000 vermeld.
In de bezwaarfase is de schuld voor 2008 vastgesteld op € 291.710. Voor het jaar 2009 is de uitkomst van de bezwaarfase een eigenwoningschuld van € 296.110. Daarbij heeft de inspecteur uitsluitend rekening gehouden met de bedragen die vermeld staan op de aangeleverde facturen. In geschil is of dit bedrag van de eigenwoningschuld voor 2009 juist is vastgesteld.
De man is van mening dat bij de vaststelling van het bedrag van de eigenwoningschuld ook rekening moet worden gehouden met het bedrag van het eigenwoningdepot ter grootte van € 22.500. Van de bestedingen van het bouwdepot zijn geen bewijsstukken overgelegd. Tijdens de zitting bij de belastingrechter heeft de man alsnog een aanbod gedaan om bewijsstukken te overleggen.
Hof Arnhem-Leeuwarden wijst dit bewijsaanbod af. Tijdens de bezwaarfase heeft de inspecteur al gevraagd om onderbouwing van de verbouwingskosten met bewijsstukken. Ook tijdens de procedure voor de rechtbank en vervolgens bij het hof heeft de man geen bewijsstukken overgelegd, terwijl hem voldoende duidelijk is gemaakt dat bewijsstukken noodzakelijk zijn. Het verweer dat zijn (inmiddels) ex-echtgenote over alle schriftelijke stukken van de verbouwing beschikt, kan de man niet baten.
(Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 19 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:343)

Noot:

Onder een eigenwoningschuld wordt verstaan het bedrag van de schulden die zijn aangegaan voor de verwerving van een eigen woning. De eigenwoningschuld wordt verhoogd met het bedrag van de schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud aan de woning. In de wet staat ook duidelijk de voorwaarde dat kosten voor verbetering en onderhoud in aanmerking worden genomen, voor zover deze met schriftelijke stukken aangetoond kunnen worden.
Belanghebbende slaagt hier niet in, volgens eigen zeggen door tegenwerking van zijn ex-echtgenote. Dat is geen sterk verweer. Als de bewijsstukken bij zijn ex-echtgenote voorhanden zijn, had de man in ieder geval na de uitspraak van de rechtbank meer druk op haar moeten uitoefenen om de benodigde bewijsstukken te verkrijgen. Desnoods via een (aparte) gerechtelijke procedure. Of hij had de bedrijven, die eerder de facturen hebben gestuurd, om een kopie kunnen vragen.

 

Digitale hulp bij berekening van beslagvrije voet

Als een schuldenaar zijn schuld niet kan of wil betalen, kan de schuldeiser - na toestemming van de rechter - beslag laten leggen op eigendommen of tegoeden/inkomen van de schuldenaar. Op veel zaken kan beslag worden gelegd. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kent slechts een beperkt aantal uitzonderingen.
Bij beslag op inkomen moet rekening worden gehouden met de zogenoemde beslagvrije voet. Over dat deel van het inkomen mag geen beslag gelegd worden. De beslagvrije voet is er voor bedoeld om in het minimale levensonderhoud te kunnen blijven voorzien.
De vaststelling van de zogenoemde beslagvrije voet blijkt in de praktijk ingewikkeld te zijn en de beslagvrije voet wordt daardoor lang niet altijd goed berekend. Om die reden wil staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de berekening van de beslagvrije voet grondig herzien. De hiervoor benodigde wetgeving wil de staatssecretaris vóór het einde van het jaar door het parlement aangenomen hebben.
Voor burgers die nu nog te maken hebben met de beslagvrije voet is er sinds 13 april 2016 een web tool. Met de web tool kan je meer inzicht krijgen in de manier waarop de beslagvrije voet is vastgesteld. De beslagvrije voet is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie.
(Bron: Nieuwsbericht Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 13 april 2016)

Noot:

Ook op lijfrente- en pensioenuitkeringen kan beslag worden gelegd, ondanks het feit dat deze verzekeringen (en bij lijfrente ook bancaire producten) de nodige wettelijke bescherming kennen, zie bijvoorbeeld het artikel Lijfrente beschermd voor de vermogenstoets in de bijstand? Net als bij andere inkomensvormen moet ook bij pensioen- en lijfrente-uitkeringen rekening worden gehouden met de beslagvrije voet.
 

Korte berichtenlabel

Korte berichten