FA Nieuwsbrief mei 2013

Jaargang 1 nummer 11

In de Nieuwsbrief van maart hebben we al stil gestaan bij het feit dat de politiek heeft vastgehouden aan de datum van 1 april 2013 voor het overgangsrecht voor KEW, SEW en BEW. Hoewel dat zeer te betreuren valt - en ook in de verdere toekomst ongetwijfeld tot problemen zal leiden - is dat voor nu een gegeven. En dan komt de vraag op: wat is nog wel mogelijk?
Jeroen Vriend en Jasper Commandeur gaan uitgebreid in op de (on)mogelijkheden in hun tweeluik over deze problematiek. Bovendien hebben zij een praktisch stroomschema opgesteld, dat wij apart hebben opgenomen. Een aanrader! De komende tijd zullen ongetwijfeld meer vragen over dit onderwerp worden beantwoord. Wij volgen dit dossier op de voet en zullen nieuws hierover zo snel mogelijk melden.

Daarnaast hebben we nog een interessant artikel van Edward Devilee en Albertjan ten Thije over de arbeidsongeschiktheidsdekking bij wisseling van baan. Het artikel geeft een overzicht van de huidige stand van zaken en staat stil bij de aandachtspunten.

Verder hebben we nog een Praktijkcase over de eigen woning en echtscheiding. Een onderwerp waarover veel vragen worden gesteld.

Tot slot nog een opmerking over het Sociaal Akkoord. De sociale partners hebben tot 1 juni de tijd om met een alternatief te komen voor de versobering van het fiscale kader voor pensioenen. Bij het verzenden van deze nieuwsbrief - met nog 2 dagen te gaan - is er nog geen nieuws van dit front. Ook hiervoor geldt: zodra er nieuws is, zullen wij erover berichten.

[[{"type":"media","view_mode":"media_large","fid":"210","attributes":{"alt":"","class":"media-image","height":"100","style":"width: 100px; height: 100px;","typeof":"foaf:Image","width":"100"}}]]
drs. Kees van Oostwaard
Eindredacteur Financieel Actief

Artikelen

Verhogen dekking- of premie bestaande kapitaalverzekering eigen woning

Jeroen en Jasper

Resterende mogelijkheden binnen een lopende KEW, SEW of BEW

De regeling om te sparen voor de aflossing van eigenwoningschulden via een kapitaalverzekering eigen woning (hierna; KEW 1) is beëindigd. Slechts in een enkel geval kan dit jaar nog een nieuwe KEW worden afgesloten. 2) Voor bestaande verzekeringen of spaarrekeningen is er overgangsrecht. In allerijl hebben klanten en hun adviseurs een keuze gemaakt. Nog snel een KEW of niet? Niet zelden zonder precies te weten wat die keuze precies inhield. 3) En vanaf 1 april is de keuze definitief. De wetgever wil niet dat je de bestaande overeenkomst verbetert door het met de aanbieder afgesproken bedrag te ‘verhogen’. Ook niet als je daar op zich een legitieme reden voor hebt. Bijvoorbeeld als de beleggingsresultaten tegenvielen. Wat nu? Valt er nog iets aan te passen binnen een bestaande overeenkomst? In deze bijdrage staan we stil bij de vraag wat nu precies een ‘verhoging’ is. In onze volgende bijdrage doen we dat nog een keer maar dan beschouwen we deze regel bij het voortzetten in een ander product.

Eerbiedigende werking

De wetgever heeft overgangsrecht gemaakt voor bestaande KEW’s. Er is voor gekozen om bestaande overeenkomsten te ‘eerbiedigen’. Eerbiedigende werking betekent dat de bestaande regeling nog enige tijd van toepassing blijft. Als voor langere tijd verplichtingen zijn aangegaan, is deze vorm van overgangsrecht een geëigende manier om rekening te houden met eenmaal ingenomen rechtsposities die moeilijk nog gewijzigd kunnen worden. 4) Aan de eerbiedigende werking kunnen wel voorwaarden worden gesteld. Voor de KEW wordt de voorwaarde gesteld dat verhogen van het recht op de uitkering na 31 december 2012 niet mag. 5) Verlagen of inkorten van de looptijd mag wel. Verlengen van de looptijd niet. De klant behoudt alleen de mogelijkheid om bestaande afspraken af te wikkelen volgens de oude regels.
Alleen als je op 31 december 2012 al een eigen woning en een aflossingsvrije eigenwoningschuld had, kan het verzekerd bedrag nog tot 1 april 2013 worden verhoogd. Die verhoging wordt dan toegestaan tot maximaal het bedrag van de eigenwoningschuld op 31 december 2012. 6) Verhoog of verleng je toch na 31 december of 1 april? Dan kun je geen gebruik meer maken van de KEW-regeling. Het rentebestanddeel in de gehele waarde van de verzekering is dan belast in box 1 op het moment van de verhoging. 7) Daarna moet de waarde van de verzekering jaarlijks opgegeven worden bij de grondslag voor vermogensrendementsheffing in box 3.

‘Verhogen’ van een ‘gegarandeerd bedrag’

Het is dus van belang om het bedrag dat de verzekeraar garandeert niet te verhogen. Daarbij wordt met het begrip gegarandeerd bedrag ‘elke verzekerde uitkering bedoeld die door de verzekeraar zonder meer wordt gegarandeerd als de klant de hele looptijd volgens schema heeft betaald’. 8) Voor elke uitkering moet dus op zichzelf worden bezien of het gegarandeerde bedrag na 31 december of 1 april is verhoogd.
Om dit uitgangspunt te verduidelijken zijn in de loop der jaren standpunten van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën verschenen. Bij het nieuwe overgangsrecht voor de KEW zijn deze standpunten opnieuw actueel. 9) Uit de standpunten volgt dat je voor het begrip ‘verzekerd’ of ‘gegarandeerd’ kapitaal  ‘de premies’ kunt lezen als een gegarandeerd bedrag ontbreekt.
Een beleggingsverzekering met een verzekerd bedrag bij overlijden kent bijvoorbeeld gedeeltelijk een gegarandeerd verzekerd bedrag. De uitkering bij in leven zijn op de einddatum is bij deze verzekeringsvorm niet gegarandeerd. De premie voor de uitkering bij in leven zijn mag dan niet worden verhoogd. En voor de verzekerde uitkering bij overlijden geldt dat het verzekerde bedrag bij overlijden niet hoger mag worden. 10)

Hybride verzekeringen

In de markt bestaan verzekeringen die - naast een gegarandeerd rendement - een beleggingsmogelijkheid kennen. Deze verzekeringen worden ‘hybride’ genoemd. Voor deze verzekeringsvorm hebben wij in het verleden vragen aan de Belastingdienst voorgelegd. Daarop ontvingen wij het antwoord dat deze producten een gegarandeerd bedrag kunnen hebben als geen gebruik wordt gemaakt van de beleggingsmogelijkheid. Er is bij een dergelijk product sprake van een gegarandeerd bedrag als de overeenkomst feitelijk voorziet in een gegarandeerde uitkering. Bijvoorbeeld als de inleg wordt aangepast bij een rentewijziging om tot het afgesproken eindbedrag te komen. De klant kiest er dan voor om geen gebruik van de beleggingsmogelijkheid te maken. Het enkel ‘hebben’ van de mogelijkheid om te beleggen leidt er niet toe dat aangenomen moet worden dat er geen gegarandeerd bedrag is. 11)

Spaarrekening eigen woning

Opmerkelijk is dat de Belastingdienst de Spaarrekening Eigen Woning als een product zonder gegarandeerd bedrag ziet. 12) Dat vinden wij een merkwaardig standpunt. In de parlementaire behandeling is juist onderkend dat beide varianten voorkomen. 13) Deze producten hebben vaak zodanige voorwaarden dat extra inleg direct tot aanpassing van de toekomstige inleg leidt. Wat de klant ook probeert, het product zal hem beletten om tot een hoger bedrag te sparen dan het leningdeel. Die situatie lijkt ons vergelijkbaar met het hybride product waarbij een automatische aanpassing van de inleg plaatsvindt als de klant extra inlegt. De kwalificatie is dus steeds afhankelijk van de opmaak van de overeenkomst. De Belastingdienst doet er goed aan doen om dit standpunt te nuanceren.

Verhogen vanwege productkenmerken

In de overeenkomst kan afgesproken zijn dat het gegarandeerd bedrag of de premie wordt verhoogd zonder dat de klant daar invloed op uit kan oefenen. Denk bijvoorbeeld aan een hypotheekverzekering die een automatische premie-aanpassing kent als de rente wijzigt. De klant hoeft daar geen verzoek voor in te dienen. Het gebeurt omdat dit bij aanvang (of in ieder geval vóór de fiscaal relevante datum) zo is afgesproken. Deze verhogingen leiden niet tot verlies van het overgangsrecht.

Gebruik maken van een optieclausule

Premieverhoging binnen een bestaand product is ook toegestaan als een bestaande optieclausule dat mogelijk maakt. Ook de optieclausule kan immers een afspraak zijn die al vóór 31 december 2012 (of 1 april 2013) is gemaakt. Een voorwaarde daarbij is steeds dat geen (of slechts lichte) nadere voorwaarden aan de verhoging mogen worden gesteld. Het recht van de verzekeringnemer moet eenzijdig zijn. Als voorafgaand aan de verhoging medische acceptatie nodig is, leidt verhoging tot verlies van het overgangsrecht. Dan is er immers in feite sprake van een nieuwe (deel)afspraak met de uitvoerder. Voorbeelden van toegestane optieclausules zijn bijvoorbeeld 14):
1- Indexatieclausules (bijvoorbeeld automatische verhogingen gelijk aan de inflatie);
2- Verhogingen volgens een vast schema;
3- Een eenzijdig recht om zonder voorwaarden extra stortingen te doen;
4- Een periodieke mogelijkheid om eenzijdig het verzekerd bedrag te verhogen.

Voorbeeld
Bij een beleggingsverzekering is overeengekomen dat de premie verhoogd mag worden bij tegenvallende beleggingsresultaten. De verzekeringnemer heeft dan een eenzijdig recht om de premie jaarlijks aan te passen, om op deze manier het doelvermogen te bereiken. Hierbij worden door de verzekeraar geen nadere voorwaarden gesteld. Premieverhogingen als gevolg van deze jaarlijkse premieherziening tasten het overgangsrecht niet aan.

 

Clausules die het recht geven om de overeenkomst te verlengen 15) of het verzekerde bedrag te verhogen in verband met de aankoop van een nieuwe woning werden onder het oude recht niet als normale- en gebruikelijke optieclausules gezien. Een clausule geldt ook niet als gebruikelijk als de verzekering een voortzetting is van een al bestaande verzekering en de optieclausules in het huidige product ruimer zijn dat de optieclausules in het vorige product.

Buiten de bestaande productvoorwaarden (incl. optieclausules) mag het afgesproken bedrag of de inleg niet worden verhoogd. Voordat een klant extra inlegt, zal dus steeds naar de productvoorwaarden gekeken moeten worden om te zien of sprake is van een toegestane verhoging. Als de voorwaarden die ruimte niet bieden, is extra inleggen niet mogelijk. Herstellen van de oorspronkelijke premie of dekking na een verlaging is ook niet mogelijk. Soms kan dat vervelend uitpakken voor de klant. Bijvoorbeeld als het doelkapitaal door tegenvallende beleggingsresultaten niet gehaald kan worden.

Het recht op verhogen moet voor de relevante datum zijn afgesproken

Voor de toepassing van het overgangsrecht moeten de bepalingen en optieclausules afgesproken zijn vóór de fiscaal relevante datums van 1 januari 2013 en 1 april 2013. 16) Tot 1 april bestond de mogelijkheid om te verhogen tot het bedrag van de eigenwoningschuld op 31 december 2012. Als van deze mogelijkheid gebruikt wordt gemaakt, kan alleen een eventuele verhoging tot dat bedrag overeengekomen worden. En vóór 1 april moet om de mogelijkheid tot verhogen zijn verzocht. Een verhogingsclausule is dan dus begrensd tot het bedrag van de schuld op 31 december 2012. Als geen gebruik wordt gemaakt van deze goedkeuring, moet het recht op verhogen uiterlijk op 31 december 2012 deel uitmaken van de overeenkomst. In de gevallen waarin op grond van andere specifieke bepalingen nog een KEW in 2013 afgesloten kan worden, kan uiterlijk tot het voor die gevallen relevante tijdstip ‘verhogingsbepalingen’ overeengekomen worden. Bijvoorbeeld als gebruik wordt gemaakt van de verhuisregeling. 17)

Uitkering bij overlijden

‘Indien’ het gegarandeerde bedrag of de inleg wordt verhoogd 18), wordt de KEW volledig belast. Als we deze bepaling uitleggen zoals dat bij voorgaande regimes gebeurde, leidt het verhogen van de dekking bij overlijden tot een fictieve uitkering van de dekking bij overlijden. Elke dekking wordt immers afzonderlijk beoordeeld. Op dat moment wordt afgerekend over het verschil tussen de waarde van die dekking en de daarvoor betaalde premie in box 1. Daarna gaat de dekking bij overlijden tot de grondslag voor de heffing van vermogensrendementsheffing in box 3 behoren. Dat lijkt op het eerste gezicht niet erg bezwaarlijk. De te belasten waarde in zowel box 1 als box 3 19) is gering en de uitkering blijft vervolgens onbelast. Praktisch levert die uitleg wel problemen op. Boxsplitsing binnen één verzekering zal voor verzekeraars vaak niet of nauwelijks uitvoerbaar zijn. De wettekst kan ook zo gelezen worden, dat de verzekering geacht wordt geheel tot uitkering te zijn gekomen bij verhoging van de dekking bij overlijden. Op dit punt is het wenselijk om vooraf duidelijkheid te verkrijgen. Een praktische oplossing zou kunnen zijn om het verhogen van de dekking bij overlijden niet van invloed te laten zijn op het (behoud van het) overgangsrecht.

Uitkering bij overlijden verlagen en premie gelijk houden

Verhogen van de dekking bij overlijden kan dus tot problemen leiden. Verlagen niet? Dat hangt er van af. Als de uitkering bij overlijden gegarandeerd is, mag verlaagd worden. Het gevolg van de verlaging mag echter niet zijn dat de uitkering bij in leven zijn dan wordt verhoogd. Dat zou een verbetering van de afspraken met de uitvoerder betekenen voor de uitkering bij leven op de einddatum. Voor compensatieregelingen en bij omzetting van een product met gegarandeerde uitkering naar een product met een niet gegarandeerde uitkering is er een uitzondering.

Voorbeeld
Een verzekeringnemer wil een lagere overlijdensrisicodekking in een beleggingsverzekering op basis van het universal life principe (wisselende premie voor overlijdensrisico). Om te bepalen of er sprake is van een verhoging van de uitkering bij leven, kan een prognoseberekening gemaakt worden voor zowel de oude als de nieuwe situatie. Het nieuwe verwachte eindbedrag wordt dan getoetst aan het oude verwachte eindbedrag. De totaalpremie wordt zodanig verlaagd dat het zelfde eindbedrag wordt bereikt met de nieuwe dekking.Een verzekeringnemer heeft bijvoorbeeld een KEW met een premie van € 150 per maand en een dekking bij overlijden van € 100.000. Een prognoseberekening geeft een prognosekapitaal van € 60.000. De verzekeringnemer verlaagt de dekking bij overlijden tot € 50.000 waardoor bij een gelijkblijvende premie het prognosekapitaal bij hetzelfde rendement stijgt naar € 70.000. Om de nieuwe premie te bepalen, wordt het prognosekapitaal van € 60.000 het uitgangspunt. De premie wordt opnieuw berekend tegen hetzelfde percentage. Hieruit vloeit in dit voorbeeld dan een premie van € 120 per maand voort.

 

Voor verhogingen tussen 1 januari en 1 april kan bij een prognoseberekening gebruik gemaakt worden van een voor het product gebruikelijk prognoserendement. 20) Wij veronderstellen dat dit uitgangspunt ook voor latere verhogingen geldt. In de praktijk wordt bijvoorbeeld vaak gebruik gemaakt van een vast percentage van 4%. Daarnaast lijkt ons een berekening op basis van het historisch rendement dan ook mogelijk.

Uitzondering voor compensatieregeling

Verzekeraars hebben collectieve compensatieregelingen getroffen. Sommige aanbieders bieden hun klanten aan om de verzekering om te zetten in een product met een andere productstructuur of verlagen de kosten en de premie voor de uitkering bij overlijden. Deze aanpassingen kunnen er voor zorgen dat een grotere uitkering wordt verzekerd. Bij besluit heeft het Ministerie van Financiën  aangegeven dat in die situatie geen sprake is van een verhoging. Van een hier bedoelde verhoging is alleen sprake als de verhoging het gevolg is van een handeling door de verzekeringnemer zelf. 21) Als de premie voor de dekking bij overlijden door de verzekeraar wordt verlaagd mag de totaalpremie gelijk blijven. Kiest de klant zelf voor een andere ‘productstructuur’ waarbij de dekking bij overlijden wordt verlaagd, mag de totaalpremie 22) ook gelijk blijven mits:
- de looptijd van de overeenkomst en de duur van de premiebetaling niet wordt aangepast;
- het verzekerde lijf gelijk blijft;
- de nieuwe dekking bij overlijden een gebruikelijke dekking is.

Deze goedkeuring lijkt de klant wat meer flexibiliteit te geven. Het is ons echter niet duidelijk wat in het besluit precies met ‘bestaande productstructuur’ wordt bedoeld. Naar onze mening zou het onlogisch zijn als deze goedkeuring uitsluitend voor een omzetting naar een nieuwe verzekering is bedoeld. Het besluit maakt het mogelijk om voor een lagere dekking bij overlijden te kiezen en zo een groter doelkapitaal te realiseren. Een dekking in de vorm van premierestitutie of een dekking die 90% van de waarde bij overlijden uitkeert, is dan mogelijk. Het is echter niet mogelijk om een afzonderlijke dekking bij overlijden af te sluiten om de lagere dekking bij overlijden te compenseren. De premie voor een nieuwe overlijdensrisicoverzekering moet dan in mindering worden gebracht op de premie die voor het opbouwproduct wordt betaald. Ook bij dit standpunt vragen wij ons af waarom het zo erg is als klanten gebruik maken van het besluit om alsnog hun doelkapitaal te halen en vervolgens (toch) een nieuwe overlijdensrisicoverzekering overeen komen. Beide wensen lijken ons in dit kader legitiem en het belastingvoordeel gering.

Compensatieregeling

Niet beschreven is wat precies onder een collectieve compensatieregeling moet worden verstaan. Duidelijk is dat het in ieder geval gaat om compensaties die worden uitgekeerd vanwege te hoge kosten in beleggingsverzekeringen. 23) En de getroffen regeling zal voor een grotere groep moeten zijn (collectief). Drie voorbeelden worden genoemd:
1- een betaling ineens of bijboeking voor een lopende beleggingsverzekeringen;
2- een betaling in contanten voor een beëindigde beleggingsverzekering;
3-  verlaging van de kosten of premie voor risicodekkingen danwel het verhogen van het verzekerde bedrag bij gelijkblijvende premie.

Nabetaling op grond van een compensatieregeling

Het Ministerie van Financiën heeft ook goedgekeurd dat nabetalingen in het kader van een (kosten) compensatieregeling direct aan de klant overgemaakt kunnen worden. De nabetaling wordt dan gezien als een reguliere verzekeringsuitkering. Dat betekent meestal dat je voor de huidige aangifte meestal nog geen belasting hoeft te betalen omdat er geen rentebestanddeel is. Bij de uitkering in de toekomst moet je er bij het doen van aangifte rekening mee houden dat in het verleden een bedrag ineens is uitgekeerd. De uitkering die in de toekomst volgt, is immers eigenlijk hoger (omdat al een deel van de verzekering al eerder tot uitkering is gekomen). Theoretisch moet dus ook bij het maken van een vergelijking tussen verzekerde bedragen rekening gehouden worden met de eerder ontvangen nabetaling. Voor deze situatie is echter in het besluit geschreven dat de nabetaling niet tot verlies van het overgangsrecht kan leiden. Daar leiden wij uit af dat met de nabetaling geen rekening gehouden hoeft te worden bij de beoordeling of het verzekerd bedrag is verhoogd.

Echtscheiding

Een andere uitzondering op de gebruikelijke toets is de toets bij echtscheiding. Voor de volledigheid noemen we deze uitzondering ook. Bij echtscheiding zullen klanten veelal de wens hebben om de verzekering aan te passen zodat de ex partner geen verzekerde meer is. Gevolg van deze aanpassing is waarschijnlijk dat de klant minder risicopremie gaat betalen waardoor de levenpremie stijgt als de totaalpremie gelijk blijft. Goedgekeurd is dat de eerbiedigende werking in deze situatie behouden kan blijven als de totaalpremie gelijk blijft en de aanpassing naar één verzekerde overigens de enige wijziging is. 24)

Conclusie

Voor de opbouwproducten voor de eigen woning is er overgangsrecht in de vorm van eerbiedigende werking. Met de vele reeds verschenen vragen en antwoorden hebben de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën de werking van het overgangsrecht grotendeels al beschreven. In de praktijk zullen desondanks vragen blijven leven of zich nieuwe vragen voordoen. En soms roepen nieuwe antwoorden nieuwe vragen op. Bij voorbeeld ten aanzien van de spaarrekening eigen woning (SEW). Het standpunt dat de Belastingdienst hier inneemt, lijkt ons wat te kort door de bocht. En op het punt van het verhogen van een dekking bij overlijden zouden we ook verduidelijking of versoepeling verwachten. Uitgangspunt daarbij zou moeten zijn dat het overeenkomen van een aanvullende overlijdensrisicodekking (in box 3) niet bezwaarlijk is. Zeker als in het kader van een hersteladvies voor beleggingsverzekeringen een nieuwe verzekering afgesloten wordt. Waar het in essentie om gaat is het bereiken van het oorspronkelijke doel. Niet meer en niet minder…

1) Waar in dit artikel over de KEW wordt gesproken, is (zoveel mogelijk) ook de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW) bedoeld.  Waarbij voor ‘verzekeraar’ dan ‘bank’ gelezen kan worden.

2) Bij verhuizing in 2012 of een onherroepelijke overeenkomst in 2012. Zie artikel 10bis.2, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001.

3) Getuige de vele vragen en antwoorden van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst die rond de datum van 1 april  verschenen.

4) Zie o.a. J.J.V. Commandeur, ‘Fiscaal overgangsbeleid bij duurovereenkomsten’, scriptie Universiteit Leiden 2010 en H.M. Kappelle, Levensverzekeringen en fiscaal overgangsrecht, 2000 (diss.).

5) Artikel 10bis.2, eerste lid Wet inkomstenbelasting 2001.

6) Besluit van 27 februari 2013, nr. BLKB2013/ 322M.  Het Besluit van 21 december 2012, nr. BLKB2012/ 1994M is ingetrokken. Daarin stond nog dat verhogen van het te betalen bedrag na 31 december niet mogelijk is. In de vragen en antwoorden van de Kennisgroep Verzekeringsproducten van 26 april staat dat het aflossingsvrije aspect niet met zoveel woorden met de geldverstrekker overeengekomen hoeft te zijn. Een bestaande (gelijkblijvende) eigenwoningschuld volstaat dus.

7) Artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel h Wet inkomstenbelasting 2001.

8) Special Brede Herwaardering, Infobulletin mei 1994, V-N 1994, vraag C.10 en Kennisgroep Verzekeringsproducten Belastingdienst, Vragen en antwoorden 26 april 2013.

9) De Kennisgroep Verzekeringsproducten heeft inmiddels bevestigd dat het begrip ‘gegarandeerd bedrag mede de term ‘verzekerd kapitaal’ omvat zoals dat is gebruikt in eerdere overgangsregimes ging (Vragen en Antwoorden van april 2013).

10) Zie vragen en antwoorden Brede Herwaardering. Bijvoorbeeld op de website fiscaalleven.eu.

11) Kennisgroep Verzekeringsproducten Belastingdienst, brief van 23 september 2004.

12) Kennisgroep Verzekeringsproducten Belastingdienst, Vragen en Antwoorden van 26 april 2013.

13) Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 8, p. 3-4.

14) Ontleend aan de vragen en antwoorden Brede Herwaardering en o.a. MvA, Kamerstukken I, 1991/92, 21 198, nr. 3a, p. 24

15) Tenzij de verlenging niet tot een verhoging van het gegarandeerde bedrag leidde.

16) Kennisgroep Verzekeringsproducten, Vragen en Antwoorden van 26 april 2013.

17) Artikel 10bis.2, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001.

18) Artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel h Wet inkomstenbelasting 2001.

19) Zie ik dit kader artikel 5.10, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

20) Kennisgroep Verzekeringsproducten, Vragen en antwoorden van 26 april 2013.

21) Deze regelingen zijn erkend voor toepassing van de ‘compensatiebesluiten’. Deze besluiten zijn door Ministerie van Financiën genomen op 22 januari 2010, (BLKB DGB 2010/ 415 M) en 20 december 2011 (BLKB 2011/ 1954M).

22) Premie voor de uitkering bij leven, -overlijden en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.

23) Ook wel ‘Wabeke-compensatie’ genoemd naar het rapport van de Ombudsman.

24) Zie het besluit van 28 april 2009, nr. CPP2008/1118M, Stcrt. Nr. 90. De onderdelen 3.1.6, 5.2, en 7.5.4 zijn van belang bij echtscheiding. In het eerste onderdeel geeft het Ministerie van Financiën aan dat bij echtscheiding geen sprake is van bandbreedte-overschrijding als de premie alleen wijzigt door het verwijderen van een verzekerde. In 5.2 is goedgekeurd dat de verschillende delen elkaar na splitsing niet meer beïnvloeden en in het laatste onderdeel is aangegeven dat de eerbiedigende werking behouden blijft, mits de totaalpremie niet hoger wordt en het wijzigen van de verzekerde de enige aanpassing is. De Kennisgroep Verzekeringsproducten heeft inmiddels het standpunt ingenomen dat deze goedkeuringen van toepassing blijven voor de toepassing van het overgangsrecht van de KEW.

Voortzetten van een kapitaalverzekering eigen woning (vervolgartikel)

Jeroen en Jasper

Overstappen naar een andere productvorm

In onze vorige bijdrage gingen we in op de mogelijkheden om een afgesproken bedrag binnen een bestaande kapitaalverzekering eigen woning (KEW) 1) te verhogen. Buiten de daar beschreven mogelijkheden gaat het overgangsrecht verloren en wordt de opgebouwde rente in de waarde van de verzekering belast. In deze bijdrage beschrijven we de (on)mogelijkheden als de klant wil overstappen naar een ander product. We maken daarbij onderscheid tussen drie situaties:

1) Overstappen van een product met een gegarandeerde uitkering naar een product met een gegarandeerde uitkering;

2) Overstappen van een product zonder een gegarandeerde uitkering naar een product zonder een gegarandeerde uitkering;

3) Overstappen van een product met een niet-gegarandeerde uitkering naar een product met een gegarandeerde uitkering en andersom.

Voor de verschillende situaties beschrijven we hoe getoetst moet worden of sprake is van ‘verhoging’ die tot verlies van overgangsrecht en belastingheffing leidt. Daarnaast hebben een stroomschema opgesteld waarin de aandachtspunten kort bij elkaar zijn gezet. Het stroomschema is hier te raadplegen.

Algemeen

Een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), spaarrekening eigen woning (SEW) of een beleggingsrecht voor de eigen woning (BEW) kan tijdens de looptijd worden voortgezet in een ander product. Dat blijft mogelijk na 31 december 2012 of 1 april 2013. Omzetting kan zonder belastingheffing, mits de waarde direct van de ene uitvoerder aan de andere wordt overgemaakt. Voor de inkomstenbelasting zijn het oude en het nieuwe product dan samen nog dezelfde KEW, SEW of BEW. Bij omzetting in een andere productvorm is het vooral de vraag hoe je de oude en de nieuwe overeenkomst met elkaar moet vergelijken.

1. Van een gegarandeerde uitkering naar een gegarandeerde uitkering

Voor elke uitkering moet op zichzelf worden bezien of het gegarandeerde bedrag na 31 december of 1 april is verhoogd. De hoofdregel bij het omzetten van een product met een gegarandeerde uitkering naar een ander product met een gegarandeerde uitkering is dan eenvoudig. Je vergelijkt het gegarandeerde bedrag van het oude product met het nieuwe gegarandeerde bedrag en zorgt dat het nieuwe bedrag niet groter is. In de praktijk doen zich op dit punt niet veel moeilijkheden voor. Een voorbeeld van een situatie die wel regelmatig tot vragen leidt, is het voortzetten van een kapitaalverzekering met winstdeling.

Winstdeling

Kapitaalverzekeringen met winstdeling zijn bijzonder in dit kader. Een verzekering met winstdeling heeft een gegarandeerde uitkering maar kan ook recht geven op niet gegarandeerde winstbijschrijvingen. De bijgeschreven winst wordt onderdeel van het gegarandeerde bedrag op het moment dat de winstdeling definitief is toegekend. Dat is geen verhoging die tot verlies van het overgangsrecht of belastingheffing leidt. 2) De winstdeling was ten tijde van het sluiten van de verzekering al onderdeel van de bestaande afspraak. De winstdeling is een automatische verhoging waar de klant zelf geen invloed op heeft.
Daarmee is een verzekering met winstdeling in feite een verzekering die zowel een gegarandeerde- als een niet-gegarandeerde uitkering kent. Het vergelijken van verzekerde bedragen bij overstappen naar een ander product is hierdoor moeilijk. Hoe het precies moet, is niet beschreven in de vragen en antwoorden voor de Brede Herwaardering. 3) Maar daar valt wel uit af te leiden dat het de bedoeling is om rekening te houden met de te verwachten winstdeling. Misschien kan met een berekening onderbouwd worden dat de te verwachten uitkering niet groter wordt bij overstappen. Bijvoorbeeld door de Belastingdienst een prognoseberekening voor te leggen. In de prognoseberekening zou je dan uit kunnen gaan van de winstdeling die in het verleden is toegekend. Dat zou ons een redelijke werkwijze lijken.

2. Van een niet-gegarandeerde uitkering naar een niet-gegarandeerde uitkering

Uit de vragen en antwoorden van het Ministerie van Financiën volgt dat je voor het begrip ‘verzekerd’ of ‘gegarandeerd’ kapitaal  ‘de premies’ kunt lezen als een gegarandeerd bedrag ontbreekt. Bij omzetting van een product zonder gegarandeerde uitkering naar een gelijksoortig product is er
geen gegarandeerd bedrag dat vergeleken kan worden. De premie voor de verschillende dekkingen is dan de maatstaf.

Unit linked en universal life

De dekking bij overlijden en de dekking bij leven worden afzonderlijk beoordeeld. Beide mogen niet worden verhoogd om het overgangsrecht te behouden. De premie van een unit linked verzekering, waarbij de premie aan de verschillende dekkingen is toe te rekenen, zal in de praktijk eenvoudig vast te stellen zijn. Echter beleggingsverzekeringen volgens het universal life principe kennen geen vaste premiecomponenten voor de uitkering bij leven en bij overlijden. In de universal life verzekeringsvorm worden tijdens de looptijd steeds andere bedragen uit de belegde waarde onttrokken. De verzekerde uitkering bij overlijden is in deze verzekeringsvorm immers afhankelijk van de waarde van de beleggingen op het moment van de onttrekking. Het verzamelbesluit voor kapitaalverzekeringen 4)  maakt geen onderscheid tussen universal life en unit linked producten. Het besluit gaat ervan uit dat de premiecomponenten voor de uitkering bij leven en overlijden duidelijk zijn. Bij universal life beleggingsverzekeringen is dit echter niet het geval. Om dit te ondervangen, zou volgens ons, een praktische methode toegepast moeten kunnen worden:

Voorbeeld
Bij voortzettingen van verzekeringen op basis van universal life, kiest de verzekeringnemer voor een lagere overlijdensdekking. Om te bepalen of er hierdoor sprake is van een verhoging van de uitkering bij leven, zou een prognoseberekening gemaakt kunnen worden. Het verwachte eindbedrag van de oude verzekering vormt dan de toetssteen om de maximale premie voor de nieuwe verzekering te bepalen. Je kiest vervolgens voor een premie die tot het verwachte eindbedrag van de oude verzekering leidt. Het verwachte eindbedrag van de nieuwe verzekering is dan niet hoger dan het verwachte eindbedrag in de oude verzekering. Om iedere twijfel uit te sluiten, zou de berekening vervolgens met de Belastingdienst afgestemd kunnen worden.

 

Spaarrekening eigen woning (SEW)

Zoals wij in onze vorige bijdrage al opmerkten, is het opmerkelijk dat de SEW door de Belastingdienst
gezien lijkt te worden als een product zonder gegarandeerd bedrag. 5) Bij omzetting naar een nieuw
product is de premie dan de maatstaf bij de toets of het verzekerde bedrag is verhoogd. Wij hebben
de Belastingdienst hierover een vraag voorgelegd. 6) Het antwoord werken we uit in het volgende
voorbeeld:

Vraag:
Een klant heeft een KEW Beleggen (niet gegarandeerd product) met een doelvermogen van € 150.000 (uitgaande van het voor het product gebruikelijke prognoserendement). De premie bedraagt € 150 per maand. De klant wil de KEW omzetten in een SEW (eveneens een niet gegarandeerd product). In dit geval mag de premie in beginsel niet worden verhoogd. Met andere woorden de premie dient te worden gefixeerd. Vervolgens wordt op basis van de reeds opgebouwde waarde en een standaard rekenrente van 4% het doelvermogen berekend voor de SEW en deze bedraagt eveneens € 150.000. Echter, uitgaande van de huidige rente op de SEW dient de premie dan € 175 te bedragen om dit doelvermogen te bereiken. De lijn van vraag en antwoord 4 van 26 april 2013 (overgangsregime KEW/SEW/BEW) doortrekkend zijn wij van mening dat een dergelijke aanpassing van de inleg is toegestaan zonder verlies van overgangsrecht. Onderschrijft u dit standpunt? Antwoord:
In beginsel geldt dat de premie/inleg - in casu € 150 - per maand niet mag worden verhoogd. Verhoging naar € 175 per maand is in beginsel niet toegestaan; vraag en antwoord 4 heeft alleen betrekking op de werking van het besluit van 27 februari 2013 en ziet niet op het structurele overgangsregime. 

Verhoging van de inleg op grond van een normale- en gebruikelijke optieclausule is wel mogelijk. Als een dergelijke clausule onderdeel uitmaakte van de voorwaarden van de KEW, kan die ook worden geplaatst in de voorwaarden van de SEW-overeenkomst met de klant (de clausules moeten dan globaal met elkaar overeenkomen). Ook is verhoging toegestaan op grond van een clausule die de premie "automatisch" verhoogt als rentestand of rendement op enig toetsmoment duidelijk maakt dat het prognosekapitaal niet zal worden gehaald. Ook een dergelijk clausule mag mee worden overgenomen van de KEW naar de SEW. De Belastingdienst denkt echter dat een dergelijke clausule vrijwel alleen voorkomt bij posities met een gegarandeerd kapitaal.

Of toch een gegarandeerd bedrag in de spaarrekening eigen woning?

In de spaarrekening eigen woning is de einduitkomst meestal (min of meer) gelijk aan het geleende hypotheekbedrag. De inleg is daar op afgestemd. Door aan te nemen dat een SEW geen gegarandeerd bedrag kan hebben, halen klanten na omzetting mogelijk hun doelkapitaal niet. Zij blijven gebonden aan de inleg op het moment van de omzetting. Naar onze mening gaat dat voorbij aan de behoefte van de praktijk om een doelbedrag af te spreken. De klant krijgt nodeloos een beperking opgelegd of juist de mogelijkheid om voor de toekomst meer in te leggen. En dat terwijl uitvoerder en klant juist de afspraak hebben gemaakt om op te bouwen tot het bedrag van de schuld. Naar onze mening moet de eerbiedigende werking zoveel mogelijk ingenomen posities respecteren en niet –zoals nu gebeurt- nieuwe criteria in het leven roepen. Als de overeenkomst duidelijk aangeeft dat voor een afgesproken (gegarandeerd) bedrag wordt gespaard, moeten partijen die afspraak kunnen uitvoeren. Niet meer en niet minder.

3. Van een niet-gegarandeerde uitkering naar een gegarandeerde uitkering en andersom

Over de voortzetting van een KEW Beleggen naar een product met een gegarandeerde uitkering merkt de Belastingdienst op:

‘Als uit de gelijkblijvende premie een daadwerkelijk gegarandeerd kapitaal van de KEW 7) voortvloeit dat hoger is dan het prognosekapitaal op de KEW, leidt dat niet tot verlies van de eerbiedigende werking. Voor de rest van de looptijd van de KEW 8) vormt dan het gegarandeerde kapitaal de maatstaf voor de beoordeling of de eerbiedigende werking behouden blijft.’

Het is dus niet bezwaarlijk als het doelkapitaal groter wordt, mits de inleg of premie gelijk blijft bij omzetting van een product zonder gegarandeerde uitkering naar een product met een gegarandeerde uitkering. De beoordeling of de eerbiedigende werking behouden blijft, is bij deze omzettingen uitsluitend mogelijk op basis van de betaalde premies. Uitgangspunt is ook hier dat zowel de premie voor de dekking bij overlijden als de premie voor de dekking bij leven ten minste gelijk blijven (zie hiervoor). Op die regel is één uitzondering: als voldaan wordt aan voorwaarden van het Ministerie van Financiën kan de totaalpremie gelijk blijven en kan een toets van de verschillende premiedelen achterwege blijven.

Gelijkblijvende totaalpremie

Als de klant de overstap maakt van een product zonder gegarandeerde uitkering naar een product met een gegarandeerde uitkering of andersom mag de premie niet worden verhoogd. Hoofdregel is dat je daarbij kijkt naar de premie voor de uitkering bij leven en overlijden afzonderlijk. Het Ministerie van Financiën heeft goedgekeurd dat de eerbiedigende werking echter ook behouden kan blijven als de totaalpremie in het kader van de omzetting niet wordt verhoogd, mits 9):
a. Bij de omzetting geen verlenging van de premiebetalende periode plaatsvindt;
b. De looptijd niet wordt verlengd;
c. Het verzekerde lijf niet wordt gewijzigd; en
d. Een nieuw verzekerd risico bij overlijden qua hoogte een normale en gebruikelijke verzekerde uitkering bij overlijden is.

Van een ‘normale en gebruikelijke’ verzekerde uitkering bij overlijden is bijvoorbeeld sprake bij een omzetting in een gemengde universal life verzekering 10) waarbij bij overlijden 90% of 110% van de waarde van de beleggingen wordt uitgekeerd. Een verzekerd gegarandeerd bedrag dat gelijk is bij leven op de einddatum en bij eerder overlijden, is ook normaal en gebruikelijk. Het zelfde geldt voor een dekking in de vorm van restitutie van betaalde premies bij overlijden. Deze opsomming is niet uitputtend bedoeld. Wij denken dat een dekking gelijk aan het bedrag van een hypothecaire schuld of leningdeel ook als ‘normaal en gebruikelijk’ kan kwalificeren.

Voorbeeld
Een spaarhypotheekverzekering kent een gegarandeerde verzekerde uitkering van € 150.000 bij in leven zijn op de einddatum en bij eerder overlijden. De totale premie bedraagt € 150 per maand, waarvan € 125 voor de verzekerde uitkering bij leven en € 25 voor de uitkering bij overlijden. De verzekering wordt fiscaal geruisloos voortgezet in een beleggingsverzekering waarbij de premie € 150 per maand blijft en de verzekerde, de looptijd en de premiebetalende periode niet wordt gewijzigd. Bij deze voortzetting is geen sprake van een verhoging, als in de nieuwe verzekering gekozen wordt voor een dekking van 90% van de waarde van de verzekering bij overlijden.

 

Omzetting van een verzekering met een gegarandeerd bedrag in een beleggingsverzekering

Voor de omzetting van een verzekering met een gegarandeerde uitkering in een beleggingsverzekering is er nog een goedkeuring. Naast de hiervoor beschreven goedkeuring. Bij de omzetting van een verzekering met een gegarandeerd bedrag in een beleggingsverzekering mag ook met een prognoseberekening aangetoond worden dat het verzekerde bedrag niet is verhoogd. Bijvoorbeeld als bij de omzetting de dekking bij overlijden naar nihil wordt verminderd. 11) De eerbiedigende werking kan dan behouden blijven als:
a. De totaalpremie niet wordt verhoogd; en
b. Uit een prognoseberekening blijkt dat op basis van de totale premie voor de beleggingsverzekering het verwachte bedrag ten hoogste gelijk of lager is dan het in de euroverzekering gegarandeerde verzekerde kapitaal bij leven. 12)

Als uit de prognoseberekening blijkt dat het verwachte bedrag bij leven hoger uitkomt dan het gegarandeerde verzekerde bedrag bij leven, moet de nieuwe premie zodanig worden verlaagd dat het fictieve verwachte bedrag bij in leven zijn op de einddatum niet groter is dan het gegarandeerde bedrag van de euroverzekering. De prognoseberekening moet plaatsvinden op basis van de kostenstructuur zoals deze voor de nieuwe beleggingsverzekering geldt en op basis van de door de verzekeringnemer gekozen dekking bij overlijden. Als prognoserendement moet worden uitgegaan van het nettorendement dat in de om te zetten euroverzekering werd gegarandeerd. 13) Als inbrengwaarde van de euroverzekering moet de volledige waarde van het gegarandeerde verzekerde kapitaal worden aangemerkt. 14)
Klanten die alleen een uitkering bij leven willen, zouden van deze goedkeuring gebruik kunnen maken. Bijvoorbeeld als zij een het overlijdensrisico met een nieuwe verzekering willen afdekken.
In de praktijk komen we deze toets echter vrijwel niet tegen. Zelden wordt voor een lagere dekking bij overlijden dan 90% van de waarde van de verzekering gekozen.

Meenemen optieclausules of productkenmerken

Een bestaande verzekering kan optieclausules of productkenmerken hebben die het mogelijk maken om de gegarandeerde uitkering te verhogen. Over het voortzetten van een bestaand product met een gegarandeerde uitkering in een product zonder gegarandeerde uitkering hebben wij de onderstaande vraag aan de Belastingdienst voorgelegd.

Voorbeeld: Vraag aan de Belastingdienst
Cliënt heeft een KEW (gegarandeerd product) met een eindkapitaal van € 200.000. De inleg bedraagt € 200 per maand. Cliënt wenst het product om te zetten in een SEW (niet gegarandeerd product). In dat geval mag de inleg in beginsel niet worden verhoogd. Oftewel rekening houdend met het reeds opgebouwde kapitaal en een inleg/premie van € 200 wordt het doelvermogen bepaald van de SEW. Stel dat deze ook € 200.000 bedraagt. Op een later moment wijzigt het rentepercentage van de hypothecaire geldlening en daarmee ook het rentepercentage dat wordt vergoed in de SEW. Als gevolg van de rente is in dat geval echter een premie noodzakelijk van € 225. De lijn van vraag en antwoord 4 van 21 maart 2013 (overgangsregime KEW/SEW/BEW) doortrekkend zijn wij van mening dat een dergelijke aanpassing van de inleg is toegestaan zonder verlies van overgangsrecht. Onderschrijft u dit standpunt?Antwoord Belastingdienst
Zie het antwoord op de vraag hiervoor. Omdat in de casus wordt overgegaan van "gegarandeerd"  naar "niet-gegarandeerd" moet inderdaad ook hierbij op het niveau van de premie/inleg worden vergeleken. Dat betekent dat in beginsel de inleg niet mag worden verhoogd. Ik verwacht dat de KEW met gegarandeerd kapitaal een clausule kende op grond waarvan de premies automatisch worden verhoogd bij een lagere rentevergoeding. Als dat zo is, kan die clausule worden overgenomen naar de SEW en is inlegverhoging op grond daarvan mogelijk. Die clausule richt zich dan uiteraard niet meer op de hoogte van een gegarandeerd kapitaal, maar op het "doelvermogen" in het voorbeeld.

 

Ook bij het omzetten van een bestaand product in een nieuw product mogen bestaande afspraken  behouden blijven. Optieclausules of productkenmerken die verhogen mogelijk maken, kun je dus meenemen naar het nieuwe product. Het nieuwe product moet vergelijkbare voorwaarden hebben. Of de nieuwe uitvoerder moet bereid zijn om oude voorwaarden over te nemen. Dat zal in de praktijk vaak niet mogelijk zijn omdat de meeste uitvoerders werken met gestandaardiseerde producten. En kiezen voor een nieuw product met meer mogelijkheden, kan ook tot verhogen (in de toekomst) leiden. Mocht het wel mogelijk zijn om de oude voorwaarden te behouden, is het goed om te weten dat de Belastingdienst daar geen probleem van zal maken.

Slot

In onze vorige bijdrage hebben we beschreven welke mogelijkheden een klant binnen een bestaande overeenkomst heeft. Met deze bijdrage willen we het overzicht compleet maken door te beschrijven wat nog mogelijk is bij de overgang naar een ander product. De beide artikelen samen geven zo een beeld van het overgangsrecht voor kapitaalverzekeringen. Daar waar we denken dat nog onduidelijkheden of knelpunten bestaan, hebben we die zoveel mogelijk willen benoemen. Met het stroomschema zou het nu mogelijk moeten zijn om voor verschillende situaties na te gaan onder welke voorwaarden de oude regels behouden kunnen blijven.

1) Waar we spreken over de kapitaalverzekering eigen woning is daarmee zoveel mogelijk ook de spaarrekening eigen woning of het beleggingsrecht eigen woning bedoeld.

2) Vragen en antwoorden Brede Herwaardering, C.10.

3) Vragen en antwoorden Brede Herwaardering C.13.

4) Ministerie van Financiën, besluit van 28 april 2009, nr. CPP2008/1118M, Stcrt. Nr. 90.

5) Kennisgroep Verzekeringsproducten Belastingdienst, Vragen en antwoorden 26 april 2013.

6) Kennisgroep Verzekeringsproducten Belastingdienst, e-mail van 22 april 2013.

7)  In de e-mail staat ‘SEW’ maar dat lijkt een verschrijving gelet op de vraagstelling.

8) In de e-mail staat ‘SEW’ maar dat lijkt een verschrijving gelet op de vraagstelling.

9) Ministerie van Financiën, besluit van 28 april 2009, nr. CPP2008/1118M, Stcrt. Nr. 90, paragraaf 7.5.2.

10) Een verzekering die uitkeert bij in leven zijn op een bepaalde datum of bij eerder overlijden.

11) Ministerie van Financiën, besluit van 28 april 2009, nr. CPP2008/1118M, Stcrt. Nr. 90, paragraaf 7.5.3.

12) Inclusief de opgebouwde respectievelijk de bij aanvang of latere aanpassing van de euroverzekering gegarandeerde winstrechten.

13) Als voor een euroverzekering bij aanvang of latere wijziging van de verzekering sprake is geweest van een winstgarantie moet als prognoserendement worden genomen het nettorendement dat ten grondslag heeft gelegen aan de winstgarantie.

14) Inclusief toegekende winstdeling.

Stroomschema: verhogen verzekerd bedrag

Jeroen en Jasper

Dit stroomschema is bedoeld om na te gaan of het verhogen van een gegarandeerd bedrag of de inleg in een SEW, KEW of BEW nog mogelijk is. De overeenkomst moet die mogelijkheid dan al hebben vóór de relevante datum van 1 januari 2013 of 1 april 2013. 1) In de gevallen waarin op grond van andere specifieke bepalingen nog een KEW in 2013 afgesloten kan worden, kan uiterlijk tot het voor die gevallen relevante tijdstip ‘verhogingsbepalingen’ overeengekomen worden. Bijvoorbeeld als gebruik wordt gemaakt van de verhuisregeling. 2)

1) Wil de klant gebruik maken van een mogelijkheid om zonder nadere acceptatievoorwaarden de inleg of het gegarandeerde bedrag van zijn huidige product te verhogen?

a) Ja, ga naar vraag 2
b)  Nee, ga naar vraag 3

2) Wil de klant:

a) gebruik maken van een recht op verhoging dat vóór 31 december 2012 met de uitvoerder is afgesproken? ga naar antwoord 1
b) gebruik maken van een recht op verhoging dat tussen 1 januari 2013 en 1 april 2013 is overeengekomen? ga naar antwoord 2

3) Wil de klant:

a) in de huidige verzekering de dekking bij overlijden verlagen om meer vermogen op te bouwen?
ga naar vraag 4
b) overstappen naar een ander product? ga naar vraag 5

4) Wil de klant:

a) de dekking van een beleggingsverzekering buiten een compensatieregeling verlagen?
ga naar antwoord 3
b) de dekking van een beleggingsverzekering verlagen in het kader van een collectieve compensatieregeling? ga naar antwoord 4
c) de dekking wijzigen in verband met echtscheiding? ga naar antwoord 5

5) Wil de klant:

a) van een gegarandeerde uitkering naar een gegarandeerde uitkering? ga naar antwoord 6
b) van een niet-gegarandeerde uitkering naar een gegarandeerde uitkering? ga naar antwoord 7
c) van een gegarandeerde uitkering naar een niet-gegarandeerde uitkering? ga naar antwoord 8
d) van een niet-gegarandeerde uitkering naar een niet-gegarandeerde uitkering? ga naar antwoord 9

Antwoord 1

Verhoging is binnen een bestaand product alleen toegestaan op basis van een optieclausule die voor de wetswijziging (meestal 31 december of 1 april) met de uitvoerder was afgesproken of een productkenmerk dat er voor die datum al was. Zie hiervoor het artikel ‘Verhogen dekking- of premie bestaande kapitaalverzekering eigen woning’ van 11 mei 2013 onder ‘Verhogen vanwege productkenmerken’.

Antwoord 2

Als daar vóór 1 april 2013 om is verzocht om  kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om te verhogen tot het bedrag van de eigenwoningschuld per 31 december 2013. Vóór 1 april 2013 kon ook een optieclausule overeen gekomen worden. Deze is dan wel begrensd tot het bedrag van de eigenwoningschuld op 31 december 2012. Zie hiervoor het artikel ‘Verhogen dekking- of premie bestaande kapitaalverzekering eigen woning’ van 11 mei 2013 onder ‘Verhogen vanwege productkenmerken’.

Antwoord 3

Je kunt de overlijdensrisicodekking niet zonder meer verlagen bij een gelijkblijvende premie. De totaalpremie moet worden verlaagd met de verlaging van de risicopremie. Zie hiervoor het artikel ‘Verhogen dekking- of premie bestaande kapitaalverzekering eigen woning’ van 11 mei 2013 onder ‘Uitkering bij overlijden’.

Antwoord 4

Als de verzekering in het kader van de ‘collectieve compensatieregeling’ wordt omgezet in een nieuwe productvorm met een andere productstructuur, kun je de overlijdensrisicodekking verlagen tot wat minimaal een ‘normale en gebruikelijke’ dekking bij overlijden is. De totaalpremie mag dan gelijk blijven waardoor meer vermogen wordt opgebouwd. Het is niet duidelijk of dit ook binnen een bestaand product is toegestaan. Zie hiervoor het artikel ‘Verhogen dekking- of premie bestaande kapitaalverzekering eigen woning’ van 11 mei 2013 onder ‘Uitzondering voor compensatieregeling’.

Antwoord 5

In de situatie van echtscheiding is goedgekeurd dat de eerbiedigende werking behouden kan blijven als de totaalpremie gelijk blijft en de aanpassing naar één verzekerde de enige wijziging is. Zie hiervoor het artikel ‘Verhogen dekking- of premie bestaande kapitaalverzekering eigen woning’ van 11 mei 2013 onder ‘Echtscheiding’.

Antwoord 6

Zowel de gegarandeerde uitkering bij leven als de verzekerde uitkering bij overlijden mogen bij de omzetting niet worden verhoogd. Zie hiervoor het artikel ‘Voortzetten van een kapitaalverzekering eigen woning (vervolgartikel)’ van 20 mei 2013 onder ‘Van een gegarandeerde uitkering naar een gegarandeerde uitkering’.

Antwoord 7

Als de klant vanuit een product met een niet-gegarandeerde uitkering naar een product met een gegarandeerde uitkering gaat, dan vormt de inleg de toetssteen. Hierbij moet de dekking binnen het nieuwe product minimaal een ‘normale en gebruikelijke’ dekking bij overlijden zijn als de totaalpremie gelijk blijft. Zie hiervoor het artikel ‘Voortzetten van een kapitaalverzekering eigen woning (vervolgartikel)’ van 20 mei 2013 onder ‘Van een niet-gegarandeerde uitkering naar een gegarandeerde uitkering en andersom’.

Antwoord 8

Als de klant vanuit een product met een gegarandeerde uitkering naar een product met een niet-gegarandeerde uitkering gaat, dan vormt de inleg de toetssteen. Hierbij moet de dekking binnen het nieuwe product minimaal een ‘normale en gebruikelijke’ dekking bij overlijden zijn als de totaalpremie gelijk blijft. Daarnaast kan ook getoetst worden met een prognoseberekening. Zie hiervoor het artikel ‘Voortzetten van een kapitaalverzekering eigen woning (vervolgartikel)’ van 20 mei 2013 onder ‘Van een niet-gegarandeerde uitkering naar een gegarandeerde uitkering en andersom’.

Antwoord 9

Bij omzetting van een product zonder gegarandeerde uitkering naar een gelijksoortig product is de premie de toeststeen. Een aandachtpunt is hierbij het verlagen van de overlijdensrisicodekking. Zie hiervoor het artikel ‘Voortzetten van een kapitaalverzekering eigen woning (vervolgartikel)’ van 20 mei 2013 onder ‘Van een niet-gegarandeerde uitkering naar een niet- gegarandeerde uitkering’.

1) Kennisgroep Verzekeringsproducten, Vragen en Antwoorden van 26 april 2013.

2) Artikel 10bis.2, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001.

Betere arbeidsongeschiktheidsdekking bij baanwissel

Albertjan en Edward

De dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid loopt door als een zieke of arbeidsongeschikte werknemer van baan wisselt. Dat hebben het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie afgesproken in het ‘Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen’.

Voorgeschiedenis

Het Convenant over arbeidsongeschiktheidsdekking volgt op het Van Leeuwen Convenant uit 2009. In het Van Leeuwen Convenant zijn ook afspraken gemaakt over uitloopdekking. Die afspraken gaan echter alleen over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen die niet onder de Pensioenwet vallen. Voor die verzekeringen is afgesproken om het uitlooprisico volledig gedekt te houden tot de verzekerde eindleeftijd, inclusief eventuele wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid. Partijen spraken in 2009 af om ook een uniforme regeling uit te werken voor in- en uitloopdekking bij verzekeringen die wel onder de Pensioenwet vallen. Deze uniforme regeling is nu vastgelegd in het Convenant over arbeidsongeschiktheidsdekking.

Doelstelling

Het Convenant wil bijdragen aan de arbeidsmobiliteit van mensen met een gezondheidsbeperking. Partijen willen voorkomen dat een zieke of arbeidsongeschikte werknemer door een overstap naar een andere werkgever de bescherming verliest die de pensioenregeling van de oude werkgever biedt. Deze bescherming is vertaald in de minimale dekking die arbeidsongeschiktheidspensioen of premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid moet bieden.

Arbeidsongeschiktheidspensioen

Als de pensioenregeling voorziet in arbeidsongeschiktheidspensioen wordt het uitlooprisico volledig gedekt. De pensioenregeling waarin de werknemer deelnemer was op de eerste ziektedag (eerste dag van de wachttijd voor de WIA) blijft het arbeidsongeschiktheidspensioen verzekeren als de werknemer tijdens de wachttijd voor de WIA of tijdens arbeidsongeschiktheid uit dienst gaat. De dekking loopt door tot de reglementaire eindleeftijd, inclusief latere toenames in de mate van arbeidsongeschiktheid.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen bij een nieuwe werkgever biedt géén dekking voor het inlooprisico. Er is geen dekking voor arbeidsongeschiktheidspensioen als de eerste ziektedag voor aanvang van deelname aan de pensioenregeling ligt. Deze uitsluiting raakt de werknemer die zich in de wachttijd van de WIA bevindt of al een wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Deze werknemer moet zich bij de pensioenuitvoerder van zijn oude werkgever melden voor de dekking van het uitlooprisico.

Vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid

Als de pensioenregeling voorziet in vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid wordt een gemaximeerde uitloopdekking verzekerd. De uitloopdekking beschermt de werknemer die tijdens de wachttijd voor de WIA of tijdens arbeidsongeschiktheid uit dienst gaat. In dat geval loopt de verzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid door. De premievrijstelling kan echter nooit hoger zijn dan de mate van arbeidsongeschiktheid bij dienstverlating. Latere verhogingen van de arbeidsongeschiktheid boven dat maximum worden niet meegenomen. Een verlaging van de arbeidsongeschiktheid, gevolgd door een latere verhoging wordt meegenomen tot het maximum. Als bij uitdiensttreding de wachttijd voor de WIA nog niet is verstreken, wordt de premievrijstelling gebaseerd op ten hoogste de mate van arbeidsongeschiktheid bij de eerste toekenning van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Als de werknemer in de pensioenregeling van een nieuwe werkgever gaat deelnemen, dan dekt de nieuwe pensioenuitvoerder premievrijstelling conform de nieuwe pensioenregeling, maar uitsluitend boven het maximum dat onder de dekking van de oude pensioenuitvoerder valt. Ook als de actuele arbeidsongeschiktheid zich onder dat maximum bevindt. Als de actuele arbeidsongeschiktheid zich boven het maximum bevindt, zal de nieuwe pensioenuitvoerder pas een toename boven de actuele arbeidsongeschiktheid verzekeren.

Herstel

Is de werknemer langer dan 4 weken voor minder dan 15% (WAO) of minder dan 35% (WIA) arbeidsongeschikt? Dan vervalt de dekking van het uitlooprisico. Tegelijk vervalt ook de uitsluiting van het inlooprisico. De werknemer valt dan geheel in de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. Deze regeling geldt zowel voor het arbeidsongeschiktheidspensioen als voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.

Collectieve beëindiging deelname

Het Convenant geldt bij een individuele beëindiging van deelname aan de pensioenregeling. Dezelfde bescherming wordt geboden bij een collectieve beëindiging van de pensioenregeling, tenzij sprake is van een collectieve waardeoverdracht. Bijvoorbeeld als de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en pensioenuitvoerder eindigt, als de werkgever voor een andere pensioenuitvoerder kiest, bij faillissement of bij overnames, fusies of afsplitsingen.

Carenz- of wachttijd

Pensioenuitvoerders hanteren geen carenz- of wachttijden (meer). Een carenz- of wachttijd is de periode na aanvang van deelname aan de pensioenregeling waarin geen recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen of premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheidspensioen bestaat, dan wel weigering van de uitkering kan plaatsvinden. Dit volgt al uit het Convenant van Leeuwen maar wordt in dit Convenant verder aangescherpt voor arbeidsongeschiktheid.

Voorkomen van misbruik

Pensioenuitvoerders mogen een antimisbruikbepaling hanteren. Dat houdt in dat de pensioenregeling geen dekking biedt voor arbeidsongeschiktheidspensioen of premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid als de deelnemer binnen een half jaar na aanvang van de pensioenregeling arbeidsongeschikt wordt en dit verwacht kon worden gelet op de gezondheidstoestand van de deelnemer. De toetsing op mogelijk misbruik wordt gedaan door de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens. De termijn van een half jaar wordt verminderd met de periode dat de werknemer bij een andere pensioenuitvoerder direct voorafgaand op een vergelijkbaar niveau een dekking had voor hetzelfde risico.
Het Van Leeuwen Convenant kent een antimisbruikbepaling bij overlijden en arbeidsongeschiktheid met een termijn van een jaar. Die termijn van een jaar geldt nu alleen nog voor de antimisbruikbepaling bij overlijdensdekking.

Gelijke behandeling

Op verzoek van de Convenantspartijen gaf de Commissie Gelijke Behandeling al in 2011 een oordeel over het concept Convenant. De Commissie oordeelde dat het Convenant indirecte discriminatie vanwege handicap of chronische ziekte oplevert omdat voor de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemer het arbeidsongeschiktheidspensioen niet wordt gedekt. Verzekeraars hadden volgens de Commissie echter een goede reden had voor dat onderscheid. Het zou voor kleine bedrijven erg duur zijn om voor arbeidsongeschikte werknemers een arbeidsongeschiktheidspensioen te verzekeren. De kans bestond dan dat deze bedrijven dat pensioen dan helemaal niet zouden verzekeren. De Commissie kon niet beoordelen of de pensioenfondsen ook een goede reden hadden voor deze indirecte discriminatie. Dat hangt af van de specifieke situatie bij het betreffende pensioenfonds. Het Convenant is aangepast aan dit oordeel door op te nemen dat als sprake is van indirecte discriminatie zonder rechtvaardigingsgrond, de betreffende uitvoerder voor een passende oplossing zal zorgen die recht doet aan de doelstelling van het Convenant.

Inwerkingtreding

Het Convenant is op 23 januari 2013 ondertekend door het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie. Individuele pensioenfondsen zijn niet aan het Convenant gebonden. Verzekeraars die zijn aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars zijn wel gebonden aan het Convenant. Uiteindelijk zijn het de sociale partners die de inhoud van de pensioenregeling bepalen. Verzekeraars en pensioenfondsen zullen zich beide inspannen dat sociale partners de afspraken uit Convenant uiterlijk 1 januari 2014 in de pensioenregelingen op te nemen. Een aanpassing van de pensioenregeling heeft vanaf dat moment gevolgen voor de werknemer die toetreedt tot de pensioenregeling of stopt met deelnemen aan de pensioenregeling.

Aandachtspunten

De uitloopdekking komt te vervallen als een WIA gerechtigde voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Een pensioenregeling kan ook dekking bieden bij arbeidsongeschiktheid tussen 15 en 35%. Uit de pensioenregeling zal moeten blijken of de systematiek van het Convenant ook wordt gevolgd als de arbeidsongeschiktheid onder de 35% daalt.
De nieuwe pensioenuitvoerder zal geïnformeerd moeten worden over het percentage waarop de premiestelling bij een oude pensioenuitvoerder is gemaximaliseerd. Dat percentage kan immers afwijken van het actuele arbeidsongeschiktheidspercentage bij toetreding.
De bescherming van het Convenant geldt niet meer na een individuele waardeoverdracht. De zieke of arbeidsongeschikte werknemer dient bij beëindiging deelneming over deze gevolgen geïnformeerd te worden. De bescherming geldt ook niet meer na een collectieve waardeoverdracht. De werkgever zal in dat geval met de oude en de nieuwe pensioenuitvoerder afspraken moeten maken over de wijze waarop de inloop- en uitlooprisico’s worden gedekt.

Dit artikel is eerder verschenen in Update van Zwitserleven.

Belastingpakket 2013 (IV)

Vraag:

Partners A en B gaan scheiden. Beiden zijn 50% eigenaar van de woning. De hypothecaire geldlening is in 2007 aangegaan voor een bedrag van € 220.000. Dat is ook de eigenwoningschuld per 31 december 2012. De woning is nu € 200.000 waard. De partner die in de woning wil blijven wonen heeft na de scheiding € 30.000 beschikbaar en wil dat bedrag gebruiken voor de (gedeeltelijke) financiering van de overname van het woningdeel van B. Bestaat het risico dat (een deel van) het bedrag van € 30.000 wordt toegerekend aan de bestaande eigenwoningschuld?

Antwoord:

Nee, dat risico bestaat naar onze mening niet. Belastingplichtigen hebben de vrijheid om bijvoorbeeld bedragen van aflossingen naar keuze toe te rekenen. Dat geldt ook voor de onderhavige situatie.

In deze voorbeeldsituatie heeft A een bestaande eigenwoningschuld van € 110.000 (€ 220.000 gedeeld door 2) en neemt de helft van de woning van B over voor € 100.000 (€ 200.000 woningwaarde gedeeld door 2). Die € 100.000 kan worden gefinancierd met € 30.000 eigen middelen en een (hypothecaire) geldlening van € 70.000. Die laatste lening moet volgens een schriftelijk overeengekomen ten minste annuïtair schema in maximaal 360 maanden worden afgelost om voor renteaftrek in aanmewrking te komen.

Samengevat voor partner A:

Bestaande eigenwoningschuld € 110.000 (rente aftrekbaar tot 2037)

Eigen middelen                           € 30.000

Annuïtaire lening                         € 70.000

                                                    ------------

Totaal:                                       € 210.000

Partner B blijft met een restschuld van € 10.000 zitten. De rente over die restschuld kan B gedurende maximaal tien jaar in aftrek brengen.

Deze rubriek wordt verzorgd door:

Fiscale Zaken SNS REAAL

 

Korte berichten

Staatssecretaris SZW beantwoordt vragen over beschikbarepremieregelingen

Staatssecretaris Kleinsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft veertien vragen van het Kamerlid Omtzigt over beschikbarepremieregelingen beantwoord.
Zo geeft de staatssecretaris aan dat de veruit meeste werknemers nog een middelloontoezegging hebben en een bescheiden aantal een beschikbarepremieregeling. Wel is het aantal werknemers dat deelneemt in een beschikbarepremieregeling toegenomen van 600.000 in 2009 naar 750.000 (circa 11% van het aantal werknemers met een pensioenregeling) in 2011.
Daarnaast geeft de staatssecretaris desgevraagd aan dat als gedurende de gehele looptijd van de regeling het rendement 2,4% bedraagt - in plaats van de veronderstelde 4% - het pensioenresultaat 35% lager uitkomt dan het fiscale maximum. De staatssecretaris vindt 4% nog steeds een redelijke basis voor een beschikbarepremiestaffel.
Voor de 3%-staffel bevestigt de staatssecretaris dat geen jaarlijkse toets hoeft plaats te vinden op bovenmatigheid, maar slechts op bepaalde, in het premiestaffelbesluit bepaalde, momenten. De staatssecretaris ziet dan ook geen belemmeringen zijn om te kiezen voor de 3%-staffel.
De brief is hier te lezen.
(Brief staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 maart 2013, nr. 2013-0000015858)

CAP beschouwt remplaçantenregeling als RVU

Bij een collectief ontslag (meer dan twintig werknemers) wordt vaak een Sociaal Plan opgesteld. In veel sociale plannen wordt een zogenoemde remplaçantenregeling opgenomen. Bij een dergelijke regeling maakt een oudere werknemer vrijwillig plaats voor een jongere werknemer die anders wel zou worden ontslagen. Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst stelt dat door een remplaçantenregelingen een ontslag automatisch leeftijdsgerelateerd wordt.
Vraag en antwoord zijn hier te raadplegen.

Fiscale Verzamelwet 2013 naar Tweede Kamer

Staatssecretaris van Financiën Weekers heeft op 23 mei de Fiscale Verzamelwet 2013 bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in enkele technische aanpassingen waaronder levensloop. Het betreft herstel van het van toepassing verklaren van lagere wetgeving (voor zover nodig) bij belastingheffing in 2013 bij aanspraken die op 31 december 2011 minder waard waren dan € 3.000. Daarnaast wordt expliciet vastgelegd dat bij aanspraken die op 31 december 2011 minder waard waren dan € 3.000, alleen de waarde van de aanspraak per 31 december 2011 voor 80% als loon in aanmerking wordt genomen, en het eventuele meerdere dan die waarde volledig in de heffing wordt betrokken.
Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de tijdelijke verlaging van het BTW-tarief naar 6% voor renovatie- en herstelwerkzaamheden aan woningen in de wet vast te leggen.
(Fiscale Verzamelwet 2013; Kamerstukken II, 33 627, Wetsvoorstel en Memorie van Toelichting)

Geen aftrek voorkoming dubbele belastingpensioenaanspraak opgebouwd in buitenland

Belanghebbende heeft in het buitenland (Venezuela en Brunei) gewerkt. De pensioenaanspraken van belanghebbende zijn gedeeltelijk opgebouwd in het buitenland. Vanaf 1996 heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting voor een gedeelte van zijn pensioenuitkering aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd. Voor het jaar 2006 wordt de geclaimde aftrek niet verleend.
Volgens Rechtbank ’s-Gravenhage heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in verband met het verkrijgen van de pensioenaanspraken in het buitenland (daadwerkelijk) belasting is geheven vergelijkbaar met de loon- of inkomstenbelasting. De rechtbank wijst het beroep af. Hof ’s-Gravenhage en de Hoge Raad bevestigen de uitspraak.
(Hoge Raad 17 mei 2013, nr 12/02972)
 

Korte berichtenlabel

Korte berichten