FA Nieuwsbrief juni 2017

Jaargang 5 nummer 13

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Pensioen

Kapitaalverzekering

Lijfrente

Eigen woning

Wetgeving in parlement

Op de hoogte blijven van de laatste parlementaire ontwikkelingen? Kijk dan bij het Overzicht (financiële) wetgeving in parlement en recent aangenomen wetgeving.

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

Artikelen

Inhaal nettopensioen

Vraag:
Een werkgever heeft al met ingang van 2015 de mogelijkheid om een nettopensioen toe te zeggen aan werknemers met een pensioengevend loon van meer dan € 100.000 (2017 € 103.317). Stel dat een werkgever nog geen nettopensioen heeft toegezegd over de achterliggende periode, maar nu wel nettopensioen wil toezeggen, is inhaal dan mogelijk? Gelden daarbij nog specifieke voorwaarden?

Vervallen tijdklemmen: het vervolg

Kees Vivat

Op 23 mei 2017 is in de Staatscourant een vernieuwd kapitaalverzekeringenbesluit gepubliceerd. De staatssecretaris geeft hiermee een nadere toelichting op de wijziging en komt daarnaast met een tegemoetkoming voor bandbreedteoverschrijdingen als gevolg van het aflopen van een rentevastperiode van de aan een kapitaalverzekering gekoppelde eigenwoningschuld.
In dit artikel bespreek ik beide onderwerpen.

 

Korte berichten

Tekort delen bij onvoldoende pensioenkapitaal eigen beheer na scheiding

Man en vrouw zijn in 1988 in gemeenschap van goederen gehuwd. In 2010 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken. De vrouw is bestuurder en enig aandeelhouder van een B.V. Deze B.V. heeft haar een pensioentoezegging gedaan en dit pensioen wordt in eigen beheer opgebouwd.
Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank onder meer de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. Pas in hoger beroep heeft de man alsnog verzocht om de vrouw op grond van pensioenverevening te veroordelen tot afstorting bij een externe verzekeraar van het aandeel van de man in het door de vrouw binnen de B.V. opgebouwde pensioen. Het hof heeft dit verzoek toegewezen en de vrouw veroordeeld om een actuele berekening van het door haar af te storten bedrag ter zake van de in eigen beheer opgebouwde pensioenreserve in de B.V. aan de man ter beschikking te stellen. Het berekende bedrag moet worden afgestort bij een externe, door de man te kiezen verzekeraar.
Het hof overwoog daarbij in haar tussenbeschikking dat “niet alleen de pensioenaanspraken van de man, maar ook die van de vrouw in dezelfde mate als die van de man zeker gesteld moeten (kunnen) worden.”
In zijn eindbeschikking komt het hof tot de conclusie dat de vrouw er niet in is geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat afstorting van het aandeel van de man ertoe zal leiden dat de pensioenaanspraken van de vrouw niet in dezelfde mate zeker gesteld kunnen worden.
De Hoge Raad stelt vast dat het hof bij zijn oordeel is uitgegaan van de beslissing in HR 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2658, NJ 2007/306. Die beslissing luidt dat “de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten beheersen, in het algemeen zullen meebrengen dat de tot verevening verplichte echtgenoot die als directeur en enig aandeelhouder de rechtspersoon beheerst waarin de te verevenen pensioenaanspraak is ondergebracht, dient zorg te dragen voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak (zie aldus ook HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9458, NJ 2009/155).”
De Hoge Raad oordeelt dat als op het tijdstip van scheiding onvoldoende kapitaal aanwezig is om én het aandeel van de tot verevening gerechtigde echtgenoot af te storten, én voldoende kapitaal in de vennootschap achter te laten om de met het aandeel van de tot verevening verplichte echtgenoot corresponderende pensioenaanspraak te dekken (naar commerciële maatstaven), zal het tekort moeten worden gedeeld. Dat delen moet plaatsvinden evenredig met de verhouding waartoe de verevening overeenkomstig art. 3 lid 1 WVPS leidt.
Volgende de Hoge Raad is het hof terecht uitgegaan van de commerciële waarde, maar had zij moeten onderzoeken of het in de B.V. aanwezige kapitaal toereikend is om én de  pensioenaanspraak van de man af te storten, én de overblijvende pensioenaanspraak van de vrouw te dekken.
(Hoge Raad, 14 april 2017, zaaknummer 15/04552, ECLI:NL:HR:2017:693)

(juni 2017)

Compensatie van kosten bij lijfrente belast

Een man heeft in 1995 en 2000 lijfrenteverzekeringen (koopsommen) afgesloten. Het betreft verzekeringen op beleggingsbasis. De man heeft de koopsommen in zijn aangifte inkomstenbelasting in aftrek gebracht.
In 2003 heeft de verzekeraar een extra bedrag in een van de verzekeringen gestort omdat in een verkeerd fonds was belegd. Door de extra storting bevatte de verzekering van de man weer het juiste aantal units.
In 2012 heeft de verzekeraar op grond van een collectieve compensatieregeling voor bovenmatige kosten bedragen voor de verschillende verzekeringen aan de man uitbetaald onder inhouding van loonheffing.
De man is het niet eens met het feit dat belasting wordt geheven over de compensatie.
Het hof oordeelt dat uitkeringen uit hoofde van lijfrenteverzekeringen belast zijn, ook als die in één bedrag worden uitgekeerd. Het hof verwijst hierbij naar artikel 3.102, eerste lid, van de Wet IB 2001.
Verder is de man van mening dat door een fout van de verzekeraar hij het bedrag dat in 2003 extra in de verzekering is gestort, niet in aftrek heeft kunnen brengen. Het hof oordeelt dat nu de man deze storting niet zelf heeft betaald maar de verzekeraar, geen sprake is van aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
(Hof Arnhem-Leeuwarden, 21 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1385)

(juni 2017)

Kamervragen over hypotheekrenteaftrek

De staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op negen vragen van voormalig Kamerlid Bashir. In zijn reactie bevestigt de staatssecretaris dat “de aftrekbare kosten voor een eigen woning niet meer tegen het tarief van de vierde schijf (52%) worden verzilverd, maar  geleidelijk (met een jaarlijkse daling van 0,5%-punt) tegen een steeds iets lager tarief. In 2017 gaat het om een tarief van 50%. De daling loopt door tot 38% in 2041.” Geleidelijk zullen door de hogere tariefcorrectie meer huiseigenaren per saldo belasting gaan betalen over de eigen woning. Door de in 2013 ingevoerde annuïtaire aflossingseis zal dit aantal ook oplopen.
De staatssecretaris geeft ook aan dat de zogenoemde Wet Hillen (aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld) los staat van de tariefmaatregel.
Verder bevestigt de staatssecretaris dat bij een (gedeeltelijke) toerekening van de belastbare inkomsten uit eigen woning aan een fiscale partner de wettelijke tariefcorrectie niet plaatsvindt als die partner niet met een deel van zijn belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf valt. Maar dan vindt aftrek al tegen een lager tarief (maximaal derde schijf) plaats. Dit past ook binnen de bedoeling van de maatregel (aftrekbare kosten eigen woning tegen een lager tarief dan dat van de vierde schijf te verzilveren). En de belastingplichtige met of zonder fiscale partner die zijn aftrek wel in de vierde schijf realiseert, wordt door de tariefmaatregel geraakt. Dit is de doelstelling van de maatregel.
De belastingplichtige heeft geen keuze en is verplicht de eigenwoningschuld (die als zodanig kwalificeert) en de daarmee verband houdende aftrekbare kosten eigen woning als zodanig op te voeren in zijn aangifte.
Tot slot merkt de staatssecretaris er op dat de wetgever er bewust voor gekozen heeft om niet het saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning, maar alleen de aftrekbare kosten tegen een lager tarief in aanmerking te nemen.
(Brief staatssecretaris van Financiën, 8 mei 2017, nr. 2017-0000077012)

(juni 2017)

Korte berichtenlabel

Korte berichten