FA Nieuwsbrief februari 2018

Jaargang 6 nummer 9

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Pensioen

Onderdeel 8.8 van het pensioenbesluit nader bekeken | Artikel

Kapitaalverzekering

Ondanks verzoek tot verlaging van het verzekerde kapitaal, toch recht op uitkering oorspronkelijk verzekerde bedrag | Kort bericht

Onbillijke heffing over uitkering kapitaalverzekering niet door de rechter te wijzigen | Kort bericht

Sparen en beleggen

Omkering bewijslast voor verzwijgen van Luxemburgse rekeningen | Kort bericht

Wetgeving in parlement

Op de hoogte blijven van de laatste parlementaire ontwikkelingen? Kijk dan bij het Overzicht (financiële) wetgeving in parlement en recent aangenomen wetgeving.

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

Artikelen
Korte berichten

Ondanks verzoek tot verlaging van het verzekerde kapitaal, toch recht op uitkering oorspronkelijk verzekerde bedrag

In deze zaak bij het KiFiD speelt de vraag of ex-partner bij het overlijden van de verzekeringnemer een bedrag op de polis ter waarde van € 90.756 toekomt of 110% van de waarde van de verzekering á € 17.630 vanwege het premievrij maken van de verzekering.

De man heeft een beleggingsverzekering afgesloten bij een verzekeraar. In 1998 is de vrouw van de man( inmiddels ex-partner van de man) mede-verzekeringnemer en mede-verzekerde geworden. Bij overlijden van de man vóór de einddatum keert de verzekeraar volgens de polis een bedrag van € 90.756 uit aan de vrouw. Op de polis is tevens opgenomen dat de man namens de vrouw wijzigingen in de verzekering kon aanbrengen op grond van een volmacht. Daarbij was overeengekomen dat de correspondentie alleen tussen de verzekeraar en de man verliep.

In 2014 beëindigen de man en de vrouw hun samenlevingsovereenkomst waarop de man aan de verzekeraar laat weten dat het de bedoeling is dat de vrouw van de polis wordt verwijderd en dat de polis premievrij wordt gemaakt. De man ondertekent vervolgens een verzoek tot premievrijmaking op 26 juni 2015. Hierdoor zijn vanaf 1 februari 2016 geen premies mee verschuldigd. Op 2 juli geeft de verzekeraar het laatste polisblad af. Daarop staat de vrouw vermeldt als begunstigde, mocht de man overlijden, van een kapitaal van € 90.756. Op 29 oktober 2015 overlijdt de man en de verzekeraar keert vervolgens een bedrag van € 17.630 uit aan de vrouw. Via het KiFiD wil de vrouw aanspraak maken op een uitkering van € 90.756.

De vrouw geeft aan dat op het polisblad nog een bedrag van € 90.756 staat vermeld terwijl de verzekeraar stelt dat de man het verzoek tot premievrijmaking heeft ondertekend en dat de wijziging per ongeluk nog niet op het polisblad was verwerkt.

De Commissie van het KiFiD beslist dat de verzekeraar het verschil tussen het al uitgekeerde bedrag van € 17.630 en het bedrag van € 90.756 aan de vrouw moet uitkeren inclusief de kosten die de vrouw heeft moeten maken. Naar het oordeel van de Commissie heeft de verzekeraar wellicht intern de wijzigingen verwerkt maar heeft dit vervolgens niet via het polisblad naar de man en de vrouw gecommuniceerd. Daarbij komt dat de man de jaarpremie heeft voldaan voor het verzekeringsjaar 1 februari 2015 tot 1 februari 2016. Er is dus betaald voor de hogere overlijdensdekking tot 1 februari 2016.
(Geschillencommissie Kifid, 18 januari 2018, GC2018-050)

(februari 2018)

Onbillijke heffing over uitkering kapitaalverzekering niet door de rechter te wijzigen

Een man is door een medische fout bij zijn geboorte lichamelijk gehandicapt geraakt. Na een jarenlange procedure heeft de man van de verzekeraar van de aansprakelijk gestelde wederpartij een bedrag aan letselschade ontvangen.
Voor een man is in 1998 een kapitaalverzekering afgesloten. Voor deze kapitaalverzekering is eenmalig een koopsom van € 131.597 gestort. De kapitaalverzekering is in 2014 tot uitkering gekomen. De verzekeraar heeft aan de man een bedrag van € 236.645 uitgekeerd.
De man heeft in zijn aangifte voor het jaar 2014 het rentebestanddeel van de uitkering uit de kapitaalverzekering (€ 105.048) opgenomen. De inspecteur heeft een aanslag conform de aangifte opgelegd, dus inclusief het rentebestanddeel. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar is de inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar van de man tegemoet gekomen door rekening te houden met een eenmalige zogeheten "life-timevrijstelling" van € 28.134.
De man stelt zich op het standpunt dat de heffing onbillijk is. Bij het afsluiten van de kapitaalverzekering was het de bedoeling dat de man met de uitkering uit de verzekering levenslang de UWV-uitkering zou kunnen aanvullen. De vader van de man was zich er bij het afsluiten van de kapitaalverzekering niet van bewust dat de uitkering zou worden belast. Daarnaast valt het rendement (door de economische crisis) tegen. De man is van mening dat de wetgever zou moeten voorzien in een vrijstelling of verzachting.
De man en de inspecteur zijn het erover eens dat de toepasselijke wettelijke bepalingen leiden tot belastbaarheid van de uitkering uit de kapitaalverzekering. De inspecteur deelt ook het standpunt van de man dat de heffing in dit geval onbillijk uitwerkt. Maar hij ziet geen mogelijkheid de man tegemoet te komen.
Het hof geeft aan dat zij niet de billijkheid van de wetgeving niet mag beoordelen. Het hoger beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
(Hof Arnhem-Leeuwarden, 3 januari 2018, 17/00313, ECLI:NL:GHARL:2018:35)

(februari 2018)

Omkering bewijslast voor verzwijgen van Luxemburgse rekeningen

In de onderhavige zaak bij Rechtbank Noord-Nederland is een belastingplichtig echtpaar in beroep gegaan tegen een navorderingsaanslag en bijgaande vergrijpboete, opgelegd vanwege verzwegen Luxemburgse rekeningen.
Het echtpaar houdt, in ieder geval blijkens een Luxemburgs renseignement, sinds 1994 vier Luxemburgse rekeningen-courant aan ter waarde van omgerekend € 198.967 (1994). In verband met het rekeningenproject van de Belastingdienst heeft de inspecteur aangegeven van de aangifte 2012 te willen afwijken door een navorderingsaanslag en een vergrijpboete van 300% op te leggen. Het inkomen uit box 3 is vastgesteld op € 4.091 (4% van € 102.289). Het echtpaar maakt tegen de aanslag en de boete bezwaar.
Bij de rechtbank is in geschil of de aanslag en de boete tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Het echtpaar beweert dat het bedrag op de Luxemburgse rekeningen slechts voor een gedeelte aan hen toekwam (€ 44.000) en dat de rest aan familieleden toekwam waarvan de identiteit door het echtpaar niet wordt onthuld. De aangifte in box 3 moet volgens het echtpaar zelfs op nihil worden gesteld omdat het bedrag in 2007 consumptief zou zijn besteed. De inspecteur daarentegen stelt dat het bedrag op de rekeningen het echtpaar voor ieder 50% toekomt.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast moet worden omgekeerd gezien de verklaringen van het echtpaar. Het echtpaar is er volgens de rechtbank niet in geslaagd om aan de opgelegde bewijslast te voldoen. Vast wordt gesteld dat het echtpaar met opzet de tegoeden op de Luxemburgse rekeningen verborgen heeft gehouden en zodoende bewust een onjuiste aangifte heeft gedaan.
(Rechtbank Noord-Nederland 12 september 2017, nr. LEE 16/3130, ECLI:NL:RBNNE:2017:3843)

(februari 2018)

Korte berichtenlabel

Korte berichten