FA Nieuwsbrief augustus 2015

Jaargang 4 nummer 2
Artikelen

Vierluik eigen woning vanuit fiscaal perspectief

Remco Bas en Kees

In 2014 en 2015 zijn in totaal vier artikelen verschenen over gebeurtenissen die gevolgen kunnen hebben voor de fiscale behandeling van de eigen woning. Deze vier artikelen zijn samengevoegd in dit naslagwerk. Bovendien is de inhoud aangepast naar de laatste stand van zaken.

Het artikel is hieronder te lezen als Pdf-bestand.

Korte berichten

Pensioenknip is weer mogelijk

Op 8 juli 2015 is de tijdelijke regeling pensioenknip in aangepaste vorm in werking getreden. De pensioenknip kan gebruikt worden door (gewezen) deelnemers met een premie- of kapitaalovereenkomst. Toepassing van de pensioenknip is alleen mogelijk als de pensioendatum vóór 1 januari 2017 ligt. De pensioenknip is weer mogelijk gemaakt vanwege de lage rentestand. Pensioenkapitaal dat op de pensioendatum wordt aangewend, moet volledig worden gebruikt voor het aankopen van levenslange uitkeringen van ouderdomspensioen en eventueel partnerpensioen. De uitkeringen worden aangekocht tegen de op dat moment geldende tarieven. Belangrijk onderdeel van de tarieven is de rente. Momenteel is de rente historisch laag, wat leidt tot lage uitkeringen.
Bij een pensioenknip wordt het beschikbare pensioenkapitaal op de pensioendatum gesplitst. Een deel van het kapitaal wordt gebruikt voor het aankopen van tijdelijke uitkeringen. Het resterende kapitaal wordt na afloop van de tijdelijke uitkeringen gebruikt voor het aankopen van levenslange uitkeringen. Bij het knippen wordt eerst vastgesteld hoe hoog de pensioentermijnen zouden zijn als het volledige pensioenkapitaal gebruikt zou worden voor levenslange pensioenen. Deze pensioenen worden vervolgens niet levenslang, maar tijdelijk verzekerd. Daar is een deel van het pensioenkapitaal voor nodig. De tijdelijke uitkeringen moeten ingaan voor 1 januari 2017 en uiterlijk 1 juli 2017 eindigen. Als het pensioenkapitaal bestemd is voor het aankopen van een ouderdoms- en partnerpensioen, dan wordt naast een tijdelijk ouderdomspensioen ook een tijdelijke dekking van partnerpensioen verzekerd.
Het andere deel van het kapitaal wordt uitgesteld en komt beschikbaar na afloop van de tijdelijke periode. Met het dan beschikbare kapitaal moeten levenslange uitkeringen van ouderdomspensioen en eventueel partnerpensioen worden aangekocht. De levenslange uitkeringen moeten aansluiten op de tijdelijke pensioenuitkeringen. Deze pensioenen worden aangekocht tegen de dan geldende tarieven.
Het beschikbare pensioenkapitaal moet tenminste € 10.000,- bedragen. Pensioenuitvoerders zijn verplicht om op verzoek mee te werken aan een pensioenknip.
(Bron: Regeling van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juli 2015, nr. 2015-0000165312, tot wijziging van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de pensioenknip, Stcrt. 2015-19142)

Noot:


De pensioenknip biedt een kans op een hoger pensioen. De pensioengerechtigde loopt ook het risico dat hij uiteindelijk een lager pensioen heeft. Dat maakt de pensioenknip adviesgevoelig.
De pensioenknip was eerder ook al mogelijk bij een pensioendatum vóór 1 januari 2014. De duur van de tijdelijke pensioenuitkeringen was toen maximaal vijf jaar in plaats van twee jaar. Bij de vorige pensioenknip (van 1 januari 2009 tot 1 januari 2014) ging de rente juist omlaag en ontvingen de deelnemers uiteindelijk minder pensioen. De rente is een belangrijk onderdeel van de tarieven. De rentestand lag in 2009 met zo’n 4% op een veel hoger niveau dan nu. Er blijft echter een risico bestaan dat de rente verder zal dalen of lange tijd laag zal blijven.
Een ander onderdeel van de tarieven is bijvoorbeeld de overlevingstafel. Als een nieuwe overlevingstafel wordt geïntroduceerd waarin mensen ouder worden, maakt dat de aankooptarieven van ouderdomspensioen duurder. Na afloop van de tijdelijke uitkeringen heeft de gepensioneerde echter geen recht op te shoppen met het resterende kapitaal.
Behalve het conversierisico brengt de pensioenknip ook extra advies- en aankoopkosten met zich mee. De pensioentermijnen worden op twee in plaats van op één moment aangekocht.
Het tarief voor tijdelijke uitkeringen is duurder dan het tarief voor levenslange uitkeringen.
Als het resterende kapitaal wordt belegd, blijft de gepensioneerde een beleggingsrisico lopen. Bij beleggen volgens het life cycle principe, neemt het beleggingsrisico af naarmate de pensioendatum nadert. In de laatste 3 jaar voor de pensioendatum bestaat de beleggingsmix vrijwel geheel uit obligaties (aankoopgericht beleggen). Renteschommelingen in de laatste jaren voor aankoop van het pensioen zullen het aan te kopen pensioen dan minder hard raken. Andersom geldt dan dat beleggen volgens het life cycle principe niet geschikt is voor het speculeren op een rentestijging.
Momenteel is het wetsvoorstel Wet Variabele pensioenuitkering in voorbereiding. Dit wetsvoorstel zou een meer structurele oplossing kunnen bieden voor de lage rentestand. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om te kiezen voor een risicodragend pensioen. Als de deelnemer hiervoor kiest, varieert zijn pensioen na de pensioendatum mee met het beleggingsrisico, de ontwikkeling van de levensverwachting en het gerealiseerde resultaat op sterfte. De beoogde datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 juli 2016. Het is onduidelijk of de nieuwe wet overgangsrecht voor gebruikers van de pensioenknip zal omvatten.

CAP publiceert twee nieuwe Vragen en Antwoorden

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst (CAP) heeft deze zomer twee nieuwe Vragen & Antwoorden (V&A) op haar website geplaatst. Wij behandelen deze in het kort.

Vraag & Antwoord 15-001 d.d. 260615
Deze V&A gaat over de waardering van de verplichting van het partnerpensioen in eigen beheer na echtscheiding. De fiscale waardering mag plaats (blijven) vinden op basis van de gegevens van de ex-partner. Zodra een nieuwe partner voor het partnerpensioen kwalificeert, zijn de gegevens van deze nieuwe partner bepalend voor de fiscale waardering. Daarnaast kan men uiteraard gebruik blijven maken van de mogelijkheid tot uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen, waarbij weer terug geruild kan worden zodra er een nieuwe partner is. 

Vraag & Antwoord 14-011 d.d. 120615
Deze V&A gaat over de samenloop van twee eerdere in hetzelfde besluit opgenomen tegemoetkomingen voor partner- en wezenpensioen dat op risicobasis is verzekerd.

  • De eerste tegemoetkoming heeft betrekking op zogenoemde ‘combinatieregelingen’. Dit zijn regelingen, waarbij het ouderdomspensioen (en het partnerpensioen ingaand ná de pensioendatum) volgens het middelloon- of beschikbare premiestelsel is (zijn) verzekerd. Het partner(- en wezen)pensioen ingaand vóór de pensioendatum is op risicobasis verzekerd en de hoogte daarvan is vastgesteld volgens het eindloonstelsel. In deze situatie zouden eigenlijk twee verschillende AOW-franchises moeten worden gebruikt, omdat er sprake is twee verschillende stelsels. In het besluit wordt goedgekeurd dat de laagste van beide franchises (de middelloonfranchise) tot 1 januari 2018 mag worden gebruikt.
  • De tweede tegemoetkoming gaat ook over een op risicobasis verzekerd partner- en wezenpensioen dat ingaat voor de pensioendatum. Bij het bepalen van de dienstjaren vóór de inperking van een fiscaal pensioenkader (zoals per 1 januari 2014 op grond van de Wet VAP en per 1 januari 2015 op grond van Witteveen 2015) kan worden uitgegaan van de tot deze inperkingsdatum geldende fiscale pensioenopbouwruimte.

De vraag is of samenloop tussen beide goedkeuringen is toegestaan, zodat deze gecombineerd kunnen worden toegepast?
Bij de toepassing van een combinatie van beide tegemoetkomingen zou een nieuw doel ontstaan, waardoor de ruimte voor op risicobasis verzekerd partner- en wezenpensioen groter zou worden dan de ruimte voor partner- en wezenpensioen dat op kapitaalbasis gedekt is. Dit vindt het CAP niet de bedoeling. Het CAP geeft daarom aan dat een samenloop van beide goedkeuringen niet is toegestaan.
(Bronnen: Besluit van 23 september 2014, nummer BLKB2014/1702M; Vraag en Antwoord 14-011 d.d. 120615;Vraag en Antwoord 15-001 d.d. 260615)

 

Noot:


Het CAP geeft bij de waardering van het partnerpensioen in eigen beheer een praktische uitleg aan de waarderingssystematiek. Het is wel vreemd dat deze Vraag en Antwoord op de website is gepubliceerd onder de rubriek “V&A-Handreikingen pensioen LB” en niet onder de rubriek “V&A pensioen Vpb”.
Wij kunnen de uitleg wel billijken die het CAP geeft aan de samenloop van deze twee separate goedkeuringen voor op risicobasis verzekerd partner- en wezenpensioen en de hierbij gebruikte motivering. Door gecombineerd gebruik van beide goedkeuringen zouden de fiscale grenzen onbedoeld worden opgerekt.

 

 

Nettopensioen vereist geen nieuwe pensioenovereenkomst

…Aldus de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in haar brief van 5 juni 2015. Op 6 februari 2015 heeft Klijnsma een brief geschreven, waarin zij ingaat op de aftopping van het pensioengevend loon op € 100.000 en de gevolgen daarvan voor de groep deelnemers die arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding hiervan heeft de Eerste Kamer twee vragen gesteld die Klijnsma in haar brief van 5 juni heeft beantwoord.

1. Kan pensioenopbouw bij een pensioenfonds worden voortgezet op basis van de oude regeling, zoals die luidde op het moment van toekenning van de premievrijstelling?
Het Ministerie van Financiën stelt dat voor de premievrije arbeidsongeschikten de toekomstige premievrije opbouw moet worden verlaagd. Voor de risicodekkingen bij overlijden heeft dit tot gevolg dat de uitkering bij overlijden flink naar beneden wordt bijgesteld voor werknemers die langdurig veel meer verdienen dan € 100.000. Dit geldt voor pensioenfondsen. Uitgezonderd van de verlaging zijn pensioenen, waarbij premievrijstelling was verzekerd en waar de verzekerde prestatie reeds is toegekend. Voor zover geen sprake is van een pensioenverzekering en overname van de premiebetaling door de verzekeraar, maar van voortgezette opbouw bij een pensioenfonds dat wordt opgebracht door het collectief, geldt deze uitzondering niet. Volgens Klijnsma is het niet wenselijk om deze uitzondering ook van toepassing te laten zijn op de laatstbedoelde groep. Dat zou namelijk betekenen dat voor deze groep gewezen deelnemers de aftoppingsgrens niet zou gelden. En dat is tegengesteld aan het uitgangspunt dat een wijziging van het fiscale kader voor pensioenregelingen in beginsel van toepassing is op alle bestaande pensioenregelingen.

2. Mag de werkgever een arbeidsongeschikte deelnemer bij een pensioenfonds een nettopensioenregeling aanbieden?
Klijnsma stelt in haar brief van 6 februari 2015 voor om de arbeidsongeschikte deelnemers bij een pensioenfonds een aanbod voor nettopensioen te doen. In reactie hierop stelden Eerste Kamerleden dat er geen aanbod voor nettopensioen kan worden gedaan. De reden hiervoor is dat een pensioenovereenkomst op grond van de definities in de Pensioenwet uitsluitend kan worden gesloten tussen een werkgever en een werknemer, en niet tussen een werkgever en een gewezen werknemer. Volgens Klijnsma betreft het hier echter geen nieuw aanbod, maar een wijziging van de bestaande pensioenovereenkomst die reeds tijdens het dienstverband overeengekomen is.
De risicodekkingen bij overlijden en arbeidsongeschiktheid kunnen dus in een nettopensioen als aanvulling op de basisregeling worden toegevoegd zonder dat hiervoor een nieuwe overeenkomst gesloten hoeft te worden.
(Bron: brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 5 juni 2015, kenmerk 2015-0000148331)

 

Noot:


De staatssecretaris heeft helaas niet gekozen voor de pragmatische oplossing, waarbij de verwerving van het nabestaandenpensioen door mag gaan op basis van de pensioenregeling, zoals die luidde op het moment van toekenning van de premievrijstelling. Het argument dat er voor deze groep gewezen deelnemers geen uitzondering kan worden gemaakt, lijkt kort door de bocht. De Pensioenwet staat er in ieder geval niet aan in de weg dat de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid onder andere voorwaarden plaatsvindt, dan de voortzetting van de deelnemer die nog steeds in actieve dienst is. De fiscale wetgeving heeft normaal weinig op met gelijke behandeling.
Overigens kent ook het aanbod van nettopensioen ongelijkheid. Er geldt weliswaar geen acceptatieplicht voor pensioen in de tweede pijler, maar de verzekeraar heeft wel de mogelijkheid om een uitsluitingsclausule op te nemen. Door een uitsluitingsclausule toe te passen, hoeft de verzekeraar niet uit te keren als de verzekerde binnen een jaar overlijdt en dit op grond van zijn gezondheidstoestand bij aanvang van de verzekering verwacht kon worden. Voor een arbeidsongeschikte deelnemer is de overlijdenskans groter dan voor een gezonde deelnemer. Dit is een beperking die de staatssecretaris niet meeneemt in haar antwoord, terwijl de pragmatische oplossing de schatkist niets extra’s kost.

Bij pensioenverzekeraars die verzekeringen aanbieden met vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid is volgens de staatssecretaris sprake van een situatie waarin het recht op een voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid civielrechtelijk definitief is geworden op het moment dat de premievrijstelling is ingegaan. In gevallen waarin de premievrijstelling reeds voor
1 januari 2015 was toegekend, wordt dan ook pensioen verworven op grond van het ‘oude’ pensioengevend loon (ook al is dat dus hoger dan € 100.000).
Meer informatie over nettopensioen is te vinden in paragraaf 6.3.5 van de Gids Productfiscaliteiten 2015

Gevolgen verdrag Duitsland voor pensioen en lijfrente

Op 1 januari 2016 treedt naar alle waarschijnlijkheid het nieuwe verdrag met Duitsland in werking. Het nieuwe verdrag voorziet in een heffingsrecht voor de bronstaat als de ontvangen pensioenen, lijfrenten en sociale verzekeringsuitkeringen samen per jaar meer  bedragen dan € 15.000. Daarnaast heeft de bronstaat straks het recht om belasting te heffen over afkoopsommen van deze oudedagsvoorzieningen.
Nadat het verdrag in werking is getreden, zal het inkomen van mensen in Duitsland veelal weer onder de Nederlandse belastingheffing vallen, omdat een verdragsverklaring vervalt. In een verdragsverklaring wordt verklaard dat Duitsland belasting mag heffen over het inkomen. De Belastingdienst heeft laten weten dat zij alle personen met een bestaande verdragsverklaring over de gevolgen van de verdragswijziging informeert. Als geen verdragsverklaring is afgegeven, blijft het inkomen aan de Nederlandse loonheffing onderworpen. Inwoners van Duitsland die door de verdragswijziging meer belasting gaan betalen, kunnen zes jaar lang onder voorwaarden gebruik maken van een lager maximum belastingtarief. Daarnaast kunnen zij er voor kiezen om in 2016 nog het oude belastingverdrag van toepassing te laten zijn. Die maatregelen zijn volgens de staatssecretaris voldoende.
Om de overgang van het oude naar het nieuwe verdrag zo soepel mogelijk te laten verlopen, heeft de Belastingdienst de personen, waarvan zij heeft ingeschat dat zij onder het nieuwe verdrag niet meer voor een vrijstelling in aanmerking komen, per brief van 25 november 2014 geïnformeerd. Zij krijgen een vrijstelling voor één jaar.
De Belastingdienst heeft verder aangegeven dat ze ook voor het jaar 2016 inhoudingsplichtigen en uitkeringsgenieters gaat informeren, aangezien zij niet in staat worden geacht deze beoordeling zelf te maken. Indien het verdrag daadwerkelijk in werking treedt per 1 januari 2016 zal de Belastingdienst inhoudingsplichtigen en uitkeringsgenieters informeren over degenen voor wie de vrijstelling met een looptijd tot ná 1 januari 2016 niet meer geldt. Immers, voor degene die vorig jaar per brief van 25 november 2014 een vrijstelling heeft verkregen, verloopt deze vrijstelling per 1 januari 2016. Voor uitkeringsgerechtigden wiens inkomen onder de € 15.000 blijft, verandert er niets en zal over deze personen in dit kader niets worden gecommuniceerd.
Mocht het verdrag niet per 1 januari 2016 in werking treden, zal de Belastingdienst dezelfde exercitie uitvoeren als voor het jaar 2015. De inhoudingsplichtige en de uitkeringsgerechtigde worden dan weer via een brief op de hoogte gesteld van de verlenging van de vrijstelling met één jaar. Dit geldt ook voor uitkeringsgerechtigden die onder het overgangsrecht vallen. Kortom voor inhoudingsplichtigen is in alle gevallen enkel de einddatum van de geldigheid van de vrijstelling van belang.
(Bron: e-mail van de Belastingdienst d.d. 23 juni 2015)


Noot FZ:


Uitgangspunt bij herziening van Nederlandse belastingverdragen is dat meer niet in Nederland wonende gepensioneerden met een Nederlands pensioen of lijfrente na inwerkingtreding van het belastingverdrag volledig onder de Nederlandse belastingheffing blijven vallen. Gestreefd wordt naar een integrale bronstaatheffing voor pensioen en lijfrente. De keerzijde is dat aanpassing van een belastingverdrag aanleiding kan geven tot negatieve inkomenseffecten. Om die effecten te beperken, kan bij de herziening van een verdrag overgangsrecht worden afgesproken.
 

Boetemogelijkheid bij onvoldoende nazorg beleggingsverzekeringen

Het Ministerie van Financiën heeft een besluit gepubliceerd waarin verzekeraars de verplichting krijgen om klanten met een lopende beleggingsverzekering aantoonbaar te ‘activeren’. Een verzekeraar moet klanten met een verzekering met een beleggingscomponent voorzien van adequate informatie met betrekking tot:

  • De kenmerken en de huidige en verwachte toekomstige financiële gevolgen van de verzekering, in relatie tot het doel bij het afsluiten; en
  • De mogelijkheden om de verzekering te wijzigen, zodat deze meer aansluit bij het doel van de klant.

De aan en van de klant verstrekte en ontvangen nieuwe informatie moet worden vastgelegd. Daarnaast moeten klanten weloverwogen kiezen wat zij met hun beleggingsverzekering willen doen. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) zal in nadere regels technische en organisatorische streefcijfers publiceren voor het aantal klanten dat op bepaalde data geactiveerd moet zijn. Daarbij geeft de AFM aan waar/ bij welke groepen de prioriteiten van verzekeraars moeten worden gelegd. Verzekeraars moeten aantonen dat zij aan deze streefcijfers voldoen. Als een verzekeraar niet voldoet aan de streefcijfers kan tot handhaving en boete-oplegging worden overgegaan.
(Bron: Ministerie van Financiën, Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (…) aanzetten van cliënten met een beleggingsverzekering tot het maken van een weloverwogen keuze met betrekking tot die beleggingsverzekering, 17 juli 2015 en Besluit (…) Nadere regeling, 16 juni 2015)


Noot:


De minister wil met dit besluit de druk op verzekeraars opvoeren. Verzekeraars moeten klanten op korte termijn aanvullende informatie geven en er voor zorgen dat klanten bewust kiezen wat zij met hun beleggingsverzekering willen doen. De verzekering ongewijzigd voortzetten, beëindigen of omzetten in een ander product. Niet zelden, zal de klant daarbij rekening moeten houden met fiscale wet- en regelgeving om financieel niet (nog) slechter af te zijn. Bij de parlementaire behandeling heeft de minister opgemerkt dat hij er zeer voor open staat om te vernemen welke fiscale belemmeringen daarbij een rol spelen.
De bevoegdheden die dit besluit de AFM geeft, lijken in strijd met algemene rechtsbeginselen. Alle klanten met een niet opbouwende beleggingsverzekering moeten binnen anderhalve maand -tijdens de vakantieperiode- een bewuste keuze gemaakt hebben. Als dit ‘activeren’ niet lukt, moeten klanten met een niet-opbouwende beleggingsverzekering een ‘passende oplossing’ krijgen. De Raad van State schrijft hierover dat verzekeraars voor de onmogelijke opdracht gesteld kunnen worden om hetzij een onvindbare cliënt op te sporen of een niet-reagerende cliënt een keuze te ontlokken, hetzij een éénzijdige aanpassing van de verzekering door te voeren, hetgeen in strijd is met het civielrecht. De Raad begrijpt de wens om tot aanpassing van deze verzekeringen te komen, maar wijst er op dat verzekeraars niet tot het onmogelijke gehouden mogen worden. Dat lijkt ook gezegd te kunnen worden voor de korte termijn  die wordt gegeven voor het activeren van deze klanten. Als de AFM besluit om bij het overschrijden van de termijn direct tot bestraffing over te gaan, zal de straf feitelijk zien op het tekortschieten van inspanningen in het verleden.
 

Kapitaalverzekering is geen KEW als clausule ontbreekt

Een man heeft samen met zijn echtgenote in 1995 een woning gekocht. Aan hen zijn twee hypothecaire leningen verstrekt. Verder heeft de man in 2002 een kapitaalverzekering afgesloten. In 2000 heeft de man het verzekerd kapitaal van een bestaande kapitaalverzekering verhoogd. De uitkering bij overlijden uit deze verzekering moet worden gebruikt voor aflossing van de hypothecaire schuld. Verder is in de hypotheekakte onder meer vastgelegd dat de verzekering is verpand aan de geldverstrekker.
De belastinginspecteur heeft de kapitaalverzekeringen in aanmerking genomen in box 3, zonder toepassing van de bezitsvrijstelling van € 123.428.
De Rechtbank Noord-Holland heeft geconcludeerd dat de kapitaalverzekeringen niet onder het overgangsrecht (met bezitsvrijstelling in box 3) vallen, omdat de bestaande verzekering in 2000 is verhoogd en de andere verzekering in 2002 is afgesloten. Bovendien bevatten de verzekeringen ‘geen bepaling die ertoe strekt dat de begunstigde de uitkering uit de kapitaalverzekering zal aanwenden ter aflossing van de eigenwoningschuld’. En de rechtbank heeft ook overwogen dat een verpanding in de hypotheekakte niet gelijk te stellen is met een dergelijke bepaling. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld en Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Bovendien verwerpt het hof de stelling van de man dat een vermogensrendementsheffing van 2,5% ‘in lijn is met de huidige inzichten’.
(Bron: Hof Amsterdam, 29 januari 2015, zaaknummer 13/00255, ECLI: NL:GHAMS:2015:419)


Noot:


Door de verhoging van het verzekerde kapitaal bij het oversluiten van de (blijkbaar) vóór 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekering, was duidelijk dat geen recht kan bestaan op de vrijstelling in box 3. Voor de vraag of sprake is van een KEW was de zaak wellicht minder duidelijk. De wet schrijft immers niet exact de tekst van de KEW-clausule voor. Maar in deze casus bevatte de verzekering zelf geen clausule. En een verklaring ten behoeve van de bank of een verpanding zijn niet voldoende. Zie ook Productgids Fiscaliteiten 2015, paragraaf 3.3.1.
De stelling van belanghebbende om de vermogensrendementsheffing op 2,5% in plaats van 4% te bepalen, ging ook niet op. Maar wellicht dat het voor de toekomst verandert. Daarvoor is het wachten op de plannen op Prinsjesdag.
 

Schadevergoeding door werkgever weer belast

Zomaar wat berichten in de krant: ‘Agente te paard viel door een autoruit toen zij werd bekogeld met vuurwerk. 1) Brandweerlieden werden met stenen bekogeld.’ Uit verschillende onderzoeken blijkt dat hulpverleners een beduidend grotere kans hebben om met fysiek geweld in aanraking te komen. In een recente uitspraak van de Hoge Raad om mocht immateriële schade door toedoen van derden onbelast vergoed worden. Kan een werkgever altijd onbelast een schadevergoeding geven?
Nee, een politieagent kan een persoon die hem of haar aanvalt, aansprakelijk stellen voor de schade die hij of zij daardoor lijdt. Bijvoorbeeld als vuurwerk wordt toegeworpen. In de betreffende uitspraak heeft de strafrechter iemand veroordeeld om immateriële schade te vergoeden. De agent krijgt met die uitspraak in de hand een vordering op de dader. Om de confrontatie met de dader en oninbaarheid of late invordering te voorkomen nam de politiewerkgever de vordering van de agent over. 2) De Belastingdienst wilde het overnemen van deze vordering in 2009 belasten. Naar de mening van de Belastingdienst is in deze situatie van een (belast loon)voordeel omdat de agent zijn geld sneller en gemakkelijker krijgt dan een normale burger en het risico niet loopt dat de dader niet kan betalen. In het economisch verkeer (veel) is de vordering van de agent dan veel minder waard dan het nominale bedrag dat de werkgever uitbetaalt.
De Hoge Raad vond dat deze schade-uitkering onbelast kon worden uitgekeerd omdat een dergelijke schadevergoeding naar ‘algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel wordt ervaren’. Ten tijde van het doen van de uitspraak kon een werkgever in die situatie een onbelaste vergoeding geven (vóór 1 januari 2011). Nu werkgevers de werkkostenregeling (zie Eenmalige uitkering bij overlijden en de werkkostenregeling) moeten toepassen, is het niet meer relevant hoe de werknemer de vergoeding ervaart of kan ervaren. In zoverre is deze uitspraak van de Hoge Raad achterhaald. Als een werkgever een schadevergoeding geeft, moeten daar loonheffingen over worden berekend, tenzij de uitkering ‘niet zozeer verband houdt met de dienstbetrekking’ of in de wet een uitzondering is gemaakt. Een schade-uitkering is bijvoorbeeld wel onbelast als de werkgever uitkeert omdat hij aansprakelijk is en de uitkering geen arbeidsvoorwaarde is (zie ook artikel Ton Mertens, Financieel Actief, Werkgevers, werknemers en vergoedingen bij ongevallen).
(Hoge Raad, 30 januari 2015, nr. 13/03776)

1) Telegraaf 28 juni 2015
2) Besluit algemene rechtspositie politie, artikel 69

Betrouwbaarheidstoets beleidsbepalers

De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft een bemiddelaar, tevens beleidsbepaler, laten weten dat hij binnen 50 dagen uit zijn functie ontheven moet worden. De AFM komt tot dit besluit, omdat de Belastingdienst van alle onder toezicht staande beleidsbepalers heeft doorgegeven of zij gebruik hebben gemaakt van de zogenaamde ‘inkeerregeling’. Een regeling waarin de Belastingdienst de gelegenheid geeft om verzwegen buitenlands vermogen alsnog bekend te maken. De betrouwbaarheid van de man staat, naar de mening van de AFM, nu niet langer buiten twijfel. Ten eerste heeft hij over de jaren 1997 tot en met 2007 onjuiste belastingaangiften gedaan (waardoor hij een fiscaal bestuursrechtelijk antecedent heeft). Ten tweede heeft hij de AFM niet laten weten dat hij van de inkeerregeling gebruik heeft gemaakt (waardoor hij een toezichtrechtelijk antecedent heeft). De man is het met het besluit van de AFM niet eens en gaat naar de rechter. De Rechtbank in Rotterdam vernietigt het besluit van de AFM. Het besluit is genomen op basis van onrechtmatig verkregen informatie. De AFM kan bij de Belastingdienst informatie opvragen over opgelegde vergrijpboeten. Bij de toepassing van de inkeerregeling van deze man is geen boete opgelegd. Door desondanks deze informatie op te vragen, handelt de AFM zozeer in strijd met wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van die informatie onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is, aldus de rechtbank.
(Rechtbank Rotterdam, 4 juni 2015, nr. AWB-14_6807, ECLI:NL: RBROT:3894)


Noot:


De AFM toetst doorlopend of de betrouwbaarheid van beleidsbepalers ‘buiten twijfel’ staat. Een onderdeel van die toets is een controle op ‘fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten’. Bijvoorbeeld of de Belastingdienst in het verleden boetes heeft opgelegd, omdat opzettelijk of door grove schuld een te lage aanslag inkomstenbelasting is opgelegd. Om deze taak uit te voeren mag de AFM opgelegde vergrijpboeten bij de Belastingdienst opvragen. In deze uitspraak gaat de AFM te ver. De bemiddelaar heeft weliswaar in het verleden buitenlands vermogen verzwegen, maar door gebruik te maken van de inkeerregeling is hij daar niet voor beboet. De wet staat de Belastingdienst dan niet toe om vertrouwelijke gegevens aan de AFM te verstrekken. Beide instanties zijn te lichtvaardig met de gegevens om gegaan. Met grote gevolgen voor de betreffende beleidsbepaler, die hierdoor bijna zijn broodwinning kwijtraakte en nu mogelijkerwijs niet meer zonder vooringenomenheid door de toezichthouder benaderd zal worden. Opvragen bij de bemiddelaars zelf zou naar de mening van de AFM niet efficiënt zijn. ‘Het doel heiligt de middelen’ lijkt de gedachte. Uit een onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt dat medewerkers van de AFM zichzelf zien als ‘jagers’ en ‘puinruimers’. Een uitspraak als deze bevestigt dat beeld. Deze uitspraak illustreert hoe een keuze voor die rol een zorgvuldige belangenafweging door een overheidsorgaan in de weg kan staan.
 

Korte berichtenlabel

Korte berichten