FA Nieuwsbrief april 2016

Jaargang 4 nummer 11

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Pensioen

Lijfrente

Eigen Woning

Sparen en Beleggen

Algemeen

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

 

 

Artikelen
Korte berichten

Voorwaarden bij omzetting beschikbare premieregeling in eindloon- of middelloonaanspraak

In de praktijk zijn er beschikbare premieregelingen, waarin de mogelijkheid wordt geboden om opgebouwde pensioenrechten om te zetten in pensioenrechten op basis van het eindloon- of middelloonstelsel. Deze mogelijkheid kan zich ook aandienen aan het einde van een uitvoeringsovereenkomst en voortzetting van de regeling bij dezelfde uitvoerder. Tegen deze omzetting heeft het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen fiscaal geen bezwaar, zo lang op de omzettingsdatum op de juiste manier met eventueel onder- en overrendement omgegaan wordt. Dit blijkt uit een vraag en antwoord dat eind januari 2016 opnieuw is uitgebracht.

Van onderrendement is sprake als het behaalde rendement lager is dan de rekenrente in de staffel, vermeerderd met de jaarlijkse inflatie (CBS: CPI alle huishoudens) in de jaren dat premie is betaald. Als sprake is van onderrendement, mag het tekort dat hierdoor in de pensioenopbouw is ontstaan bij de omzetting of in latere jaren niet meer worden ingehaald.

Van overrendement is sprake als voor de beleggingswaarde een hoger pensioen kan worden aangekocht dan voor het betreffende stelsel geldende maximaal is toegestaan. Als sprake is van overrendement, moet het meerdere pensioenkapitaal worden behandeld als een pensioenexcedent. Op die manier leidt het meerdere pensioenkapitaal nooit tot meer diensttijd dan de werkelijke diensttijd. Het is toegestaan om dit excedent te indexeren. In dat geval zal dat in de pensioenovereenkomst moeten worden vastgelegd, tezamen met de hoogte en de vorm van de indexatie.
(Bron: Belastingdienstpensioensite, Vraag en Antwoord 08-082 d.d. 220116)

Noot:

In de praktijk zal de pensioenuitvoerder bij de omzetting van een beschikbare premieregeling in een eindloon- of middelloonregeling het op dat moment aanwezige onder- of overrendement

  • moeten vastleggen;
  • naar de toekomst toe moeten bewaken; en
  • zo nodig moeten doorgeven aan een volgende pensioenuitvoerder. Dit laatste om te voorkomen dat na de overgang alsnog wordt ingehaald of dat extra diensttijd wordt verkregen.

Als deze vastlegging en bewaking een probleem vormt, doet een pensioenuitvoerder er verstandig aan om niet mee te werken aan een dergelijke omzetting.

 

Update oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer

Op 17 december 2015 heeft staatssecretaris Wiebes van Financiën een brief over oplossingsrichtingen voor pensioen in eigen beheer (PEB) gepubliceerd. Naar aanleiding hiervan  heeft op 23 maart 2016 een Tweede Kamerdebat/commissievergadering over de oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer (PEB) plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze vergadering zijn door de diverse Kamerfracties schriftelijke vragen gesteld die door de staatssecretaris zijn beantwoord. Onderstaand een korte update.
De meeste Kamerfracties blijken - na de laatste stand van zaken - een lichte voorkeur te hebben voor uitfaseren (afschaffen) van PEB in combinatie met de mogelijkheid van oudedagssparen in eigen beheer (OSEB) zonder de mogelijkheid van verdere pensioenopbouw in eigen beheer. De staatssecretaris heeft in de vergadering toegezegd om binnen twee weken met een brief te komen, waarin met een concreet voorstel voor een variant verder is uitgewerkt. Hierbij zal hij ook nader ingaan op het eventuele overgangsrecht, de rechten van de (ex)partner en de mogelijke termijn van de geboden afkoopmogelijkheid. Vervolgens kunnen de diverse Kamerfracties aangeven of ze zich in de door de staatssecretaris gemaakte keuze kunnen vinden. In dat geval zal deze verder worden uitgewerkt in een concept wetsvoorstel en voor consultatie worden voorgelegd aan de diverse marktpartijen. Het streven is (nog steeds) naar een inwerkingtreding per 1-1-2017.

Noot:

Weer een (mini)stapje dichterbij de definitieve ‘oplossing’. Het blijft helaas nog weinig concreet en vele vragen blijven nog onbeantwoord. Zonder concreet wetsvoorstel is op veel vragen uit de praktijk vooralsnog (helaas) geen antwoord te geven. Het wordt krap om inwerkingtreding per 1 januari 2017 te halen. Als Wiebes niet snel met een keuze doorkomt, dan zullen de inspanningen zeer waarschijnlijk tevergeefs zijn geweest, want volgend jaar zijn immers weer verkiezingen en kan het ‘spel’ weer van voor af aan beginnen.

 

Stakingslijfrente en niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek

Een ondernemer mag zijn winst verminderen met de zelfstandigenaftrek. Als de winst lager is dan de zelfstandigenaftrek, dan mag de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek maximaal 9 jaar vooruit worden geschoven. Als de ondernemer overlijdt en daardoor niet aan het urencriterium kan voldoen, geldt een goedkeuring. Deze goedkeuring houdt in dat de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek in mindering mag worden gebracht op de stakingswinst en dus niet op de ‘gewone’ winst in het jaar van overlijden van de ondernemer. Hierbij moet het gaan om een gehele staking van de onderneming.
Het kan zijn dat de stakingswinst bij het overlijden van de werknemer (gedeeltelijk) wordt omgezet in een lijfrente. In dat geval kan de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek slechts in mindering worden gebracht op de stakingswinst, voor zover deze niet is omgezet in een lijfrente.
(Bron: Besluit van 14 januari 2016, nr. BLKB2016/66)

Noot:

De zelfstandigenaftrek bedraagt voor een ondernemer die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt
€ 7.280 (2016). Een van de voorwaarden om de jaarwinst te verminderen met de zelfstandigenaftrek is dat de ondernemer aan het urencriterium voldoet. Dat is het geval als hij in het kalenderjaar tenminste 1.225 uur als ondernemer werkzaam is. Bij staking van de onderneming, wegens overlijden van de ondernemer, wordt meestal niet aan dit criterium voldaan. Vandaar dat in die situatie een goedkeuring geldt.
Voor de praktijk betekent de goedkeuring dat het aan te bevelen is om niet de hele stakingswinst om te zetten in een lijfrente, maar om de stakingswinst eerst te verminderen met de eventuele niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek.
Er zijn andere situaties denkbaar waarin de ondernemer (onvrijwillig) niet aan het urencriterium kan voldoen. Voor deze situaties geldt geen goedkeuring voor niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Denk bijvoorbeeld aan arbeidsongeschiktheid van de ondernemer gevolgd door gehele staking van de onderneming. Als het de bedoeling is dat ook in die situatie de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek van de stakingswinst mag worden afgetrokken, dan lijkt het verstandig om de wet te wijzigen. Dat kan vrij eenvoudig door in de wet te bepalen dat bij overlijden of arbeidsongeschiktheid voor de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek als voorwaarde geldt dat het voorafgaande jaar aan het urencriterium werd voldaan.
Het besluit werkt terug tot en met 1 januari 2011. Dat betekent dat een aanslag die onherroepelijk vaststaat op verzoek ambtshalve wordt verminderd.

Geldt bij (gedeeltelijke) schenking woning waarde in het economisch verkeer of WOZ-waarde?

In 2010 verkoopt een vader zijn woning aan zijn dochter en schoonzoon. De koopsom van de woning bedraagt € 250.000. In de akte van levering heeft de vader € 40.000 kwijtgescholden. De WOZ-waarde voor de woning bedroeg in 2010 € 258.000.
De dochter en schoonzoon hebben aangifte voor de schenkbelasting gedaan voor een bedrag van € 40.000.
De inspecteur heeft de schenking berekend over een voordeel van € 43.000 bestaande uit het verschil tussen de WOZ-waarde en de koopsom (€ 8.000) plus de kwijtschelding (€ 40.000) en verminderd met de vrijstelling (€ 5.000).
Hof Amsterdam volgt de redenering van de inspecteur, maar de Hoge Raad oordeelt anders. De Hoge Raad geeft aan dat verkoop van de woning tegen een prijs die gelijk is aan de waarde in het economische verkeer (WEV), geen schenking kan opleveren. Door die handeling wordt de koper niet verrijkt ten laste van het eigen vermogen van de verkoper. Niet in discussie was dat de WEV € 250.000 bedroeg. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en beslist dat € 35.000 (€ 40.000 kwijtschelding minus € 5.000 vrijstelling) belast moet worden.
(Bron: Hoge Raad, 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:319)

Noot:

In deze zaak was niet in discussie dat de kwijtschelding van een deel van de koopprijs (het bedrag van
€ 40.000) als schenking belast moet worden. De discussie zag uitsluitend op de vraag of het verschil tussen de WOZ-waarde en de gehanteerde verkoopprijs (die gelijk was aan de WEV) als een te belasten schenking moet worden beschouwd.
De Belastingdienst is uitgegaan van het wetsartikel 1) dat bepaalt dat een onroerende zaak die als woning in gebruik is, voor de verkrijging in aanmerking wordt genomen voor de WOZ-waarde. De Hoge Raad gaat terug naar de basis. Van een gift is sprake als iemand een handeling verricht die er op gericht is om een ander ten koste van het eigen vermogen te verrijken. Als daar geen sprake van is - zoals in deze casus - wordt niet meer toegekomen aan de WOZ-waarde.
De uitspraak is vooral van belang in tijden, zoals de afgelopen jaren, waarbij de WOZ-waarde hoger is dan de WEV.
Voor gevallen waarin de aanslag al definitief vaststaat, komt de uitspraak te laat. Alleen als de bezwaartermijn nog loopt of bij nog lopende procedures kan een beroep worden gedaan op deze uitspraak.

1) Artikel 21, vijfde lid Successiewet 1956
 

Advocaatkosten bij verdeling verzekeringen niet aftrekbaar

In een echtscheidingsconvenant is afgesproken dat een man zijn levensverzekering mag houden tegen betaling van de helft van de waarde van de verzekering. De vrouw vordert bij de rechtbank dat de man dit bedrag aan haar betaalt. De man maakt hiervoor advocaatkosten die hij als onderhoudsverplichting in aftrek wil brengen in zijn aangifte inkomstenbelasting. De Belastingdienst staat de aftrek van de advocaatkosten echter niet toe. Uiteindelijk wordt de vraag of deze kosten voor aftrek in aanmerking komen, voorgelegd aan de Hoge Raad. De Hoge Raad beslist dat advocaatkosten in deze situatie niet voor aftrek in aanmerking komen.
(Bron: Hoge Raad, 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:317, nr. 15/02165)

Noot:

In eerdere rechtspraak is bepaald dat proceskosten, gemaakt ter beëindiging of vermindering van een partneralimentatieverplichting of vergelijkbare procedures, geen aftrekbare kosten of persoonlijke verplichtingen zijn. Kosten voor het verkrijgen of behouden van inkomen zijn wel aftrekbaar. Zo zijn kosten voor periodieke uitkeringen, bijvoorbeeld lijfrenten, aftrekbaar als deze kosten zijn gemaakt ter verwerving, inning of behoud van de periodieke uitkering. Hierbij geldt de aanvullende voorwaarde dat de kosten niet hoger mogen zijn dan wat gebruikelijk is.
De proceskosten die de man in deze casus heeft gemaakt, houden geen verband met het verkrijgen of behouden van inkomen. Het is dan ook niet verrassend dat zijn beroep niet slaagt. Voor de Hoge Raad was er  geen aanleiding om nu een ander standpunt in te nemen.
 

Is de adviseur verplicht om de klant te informeren over elke wijziging in fiscale wetgeving?

Een vrouw heeft het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening  (Kifid) gevraagd om haar adviseur te veroordelen tot het betalen van belastingschade. De vrouw heeft schade geleden, omdat zij niet wist dat haar kapitaalverzekering in box 3 van de inkomstenbelasting werd belast. De adviseur heeft nagelaten haar te wijzen op de mogelijkheid om de kapitaalverzekering in box 1 belast te laten zijn. De Geschillencommissie van Kifid wijst de vordering van de vrouw af. De commissie merkt op dat de reikwijdte van de zorgplicht van een adviseur afhangt van de omstandigheden van het geval. Hierbij is onder meer van belang of de adviseur enkel provisie ontvangt voor het afsluiten van de verzekering of tevens een doorlopende jaarlijkse provisie. Nu geen sprake is van een doorlopende provisie, kan van de adviseur in een geval als dit niet worden verwacht dat hij bij elke wetswijziging nagaat of deze relevant is voor zijn klanten en daarover informeert. Daar komt volgens de commissie bij, dat de zorgplicht van een adviseur in zijn algemeenheid niet zover reikt dat hij zijn klanten individueel actief moet informeren over wetswijzigingen.
(Bron: Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, 9 maart 2016, nr. 2016-108)

Noot:

De snelheid waarmee wetgeving voor financiële producten wordt aangepast, ligt uitzonderlijk hoog. In dat licht bezien, is het niet verwonderlijk dat de commissie niet in zijn algemeenheid vaststelt dat klanten doorlopend individueel geïnformeerd moeten worden over wetswijzigingen. Die overweging lijkt ons redelijk. Een algemene verplichting om over iedere relevante wetswijziging te informeren, zou betekenen dat de adviseur iedere keer dat de wet wijzigt opnieuw kosten moet maken om de klant te informeren. Die kosten worden dan eenzijdig bij de adviseur gelegd. In hoeverre een adviseur verplicht is tot het doorlopend informeren, is afhankelijk van de afspraken die de adviseur met de klant of de verzekeraar heeft gemaakt. Welke afspraken in deze situatie op dit punt exact zijn gemaakt, blijkt niet uit de uitspraak. Mogelijk heeft de Geschillencommissie hierdoor het standpunt ingenomen dat afsluitprovisie een beloning is voor het afsluiten van de verzekering, dit in overeenstemming met de definitie van dit begrip in de toezichtwetgeving.
 

Korte berichtenlabel

Korte berichten