Prepensioen over achterliggende jaren dat in een keer wordt uitgekeerd

Een man ontvangt in 2011 met terugwerkende kracht over de jaren 2007 en 2010 een zogenoemde FPU uitkering, vergelijkbaar met prepensioen.
In 2006 hebben de man en zijn toenmalige werkgever ter beëindiging van een arbeidsconflict, een vaststellingsovereenkomst gesloten om een arbeidsconflict te beëindigen. Daarbij is bepaald dat de man gebruik zou maken van zijn FPU-recht. Volgens het FPU-reglement kan - op verzoek van de werknemer - van de regeling gebruik worden gemaakt als er sprake was van een ontslag (met het oogmerk de werknemer vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar vervroegd te laten uittreden).
In 2006 heeft de man vernietiging van de vaststellingsovereenkomst bij de civiele rechter gevorderd. In 1 maart 2011 heeft het hof geoordeeld dat er geen grond is voor vernietiging of wijziging van de vaststellingsovereenkomst. Gedurende de procedure bij de civiele rechter heeft de man geen inkomen genoten. Na het arrest van het hof is het prepensioen/FPU over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 mei 2011 in één bedrag uitbetaald.
De belastinginspecteur is bij de aanslagregeling van de aangifte van de man afgeweken en heeft de gehele FPU in 2011 belast.
De man stelt zich op het standpunt dat de uitkering in de jaren 2007 tot en met 2010 genoten werd, omdat de uitkering in die jaren (telkens voor een deel) vorderbaar en tevens inbaar was.
“Als uitgangspunt geldt dat een uitkering als de onderhavige belast is in het jaar van ontvangst. Op deze regel geldt een uitzondering indien de uitkering in een eerder jaar vorderbaar en tevens inbaar was.”, aldus het hof. Het hof komt tot de conclusie dat de uitkering niet eerder dan in 2011 inbaar is geworden. De gehele uitkering moet worden belast in 2011.
Tegen de uitspraak van het hof heeft de man nog beroep in cassatie aangetekend, maar was daarmee te laat. De beroepstermijn van zes weken was al verstreken.
(Bron: Hof s’-Hertogenbosch, 27 oktober 2016, nr. 15/01044, ECLI:NL:GHSHE:2016:4813 en Hoge Raad, 17 februari 2017, nr. 16/05991, ECLI:NL:HR:2017:255)

(maart 2017)