Versobering pensioen – tijd voor nettopensioensparen?

Nancy

De pensioenrichtdatum ligt verder weg dan ooit en de mogelijkheden om fiscaal gunstig pensioen op te bouwen worden steeds verder beperkt. Het onlangs in de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel tot versobering van pensioen 1) en de eerder ingevoerde Wet verhoging AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd (Wet VAP) hebben grote gevolgen voor de grenzen waarbinnen fiscaal gefaciliteerd pensioen opgebouwd kan worden (het zogeheten Witteveenkader).
Door al deze beperkende maatregelen op pensioengebied, wordt naarstig gezocht naar alternatieve mogelijkheden in de pensioensfeer. Nettopensioensparen wordt steeds vaker genoemd. Zelfs in het wetsvoorstel en het Sociaal Akkoord wordt pensioensparen in box 3 genoemd. Tijd om ons te verdiepen in nettopensioensparen.

Beperking Witteveenkader

De Wet VAP is op 1 januari 2013 in werking getreden. Deze wet regelt onder andere de fiscale verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar en de verlaging van de maximale jaarlijkse opbouwpercentages met 0,1%. Voor middelloon gaat het jaarlijkse opbouwpercentage van 2,25% naar 2,15% en voor eindloon van 2% naar 1,9%. De maatregelen uit het Regeerakkoord zijn hierin niet meegenomen. Deze maatregelen zijn terug te vinden in het Sociaal Akkoord 2) en het wetsvoorstel tot versobering van pensioen.
Het wetsvoorstel is een uitwerking van de voorgestelde versobering van pensioenopbouw zoals opgenomen in het Regeerakkoord. 3) Meer over het Sociaal Akkoord is te lezen in het artikel van Kees van Oostwaard .

Maximering opbouwpercentages

Onder de Wet VAP was het uitgangspunt al teruggebracht van een bij 35 dienstjaren naar een bij 37 dienstjaren op te bouwen ouderdomspensioen ter grootte van 70% van het laatste loon. In het nieuwe wetsvoorstel wordt dit uitgangspunt verder teruggebracht: bij 40 dienstjaren kan ten hoogste een ouderdomspensioen worden bereikt van 70% van het gemiddelde loon. Uitgaande van deze norm wordt het maximum opbouwpercentage vanaf 2015 met 0,4% verlaagd. Het maximumopbouwpercentage voor middelloon wordt 1,75% (2014: 2,15%) per dienstjaar en voor eindloon 1,55% (2014: 1,9%) per dienstjaar. Pensioenen gebaseerd op beschikbare premieregelingen worden op overeenkomstige wijze aangepast. Dit zal tevens resulteren in nieuwe staffels. Het partner- en wezenpensioen worden in gelijke verhouding aangepast.
In lijn hiermee wordt ook de fiscale aftrek voor opbouw van een oudedagsvoorziening via een lijfrente en via de vorming van een oudedagsreserve in de derde pijler verminderd.

Maximering pensioengevend loon

Bovendien wordt het pensioengevend loon per 1 januari 2015 gemaximeerd op € 100.000 per jaar (jaarlijks geïndexeerd). Het verplichtstellen om over een hoger inkomen dan € 100.000 pensioen op te bouwen acht het kabinet onwenselijk en daarmee ook de fiscale facilitering hiervan. Fiscaal gunstig pensioen opbouwen over het meerdere is dan ook niet meer mogelijk.
De toepassing van de omkeerregel leidt bij pensioen tot uitstel van belastingheffing. De pensioenaanspraken zijn immers onbelast en belastingheffing vindt pas plaats zodra het pensioen tot uitkering komt. Door de inperking van het Witteveenkader (en hierdoor de beperking van de omkeerregel) wordt het belastinguitstel beperkt en worden belastinginkomsten naar voren gehaald. Bovendien leidt deze versobering van het pensioen tot aanzienlijke structurele besparingen.

Backservice en pensioengevendsalaris € 100.000

Als gevolg van de maximering van het pensioengevend loon wordt bij eindloonregelingen ook de backservice gemaximeerd vanaf 1 januari 2015. In de jaren vanaf 2015 is alleen nog backservice mogelijk tot € 100.000, Het bedrag wordt vanaf 2015 jaarlijks geϊndexeerd. Backservice die betrekking heeft op vóór 2015 toegekende aanspraken boven € 100.000 blijven fiscaal gefaciliteerd.

Voorbeeld
Een werknemer heeft op 31 december 2014 een pensioengevend loon van € 90.000 in een eindloonregeling.  Zijn loon stijgt in 2018 naar € 130.000. Zowel over de jaren vóór als na 2015 kan alleen nog backservice worden verleend over het verschil tussen € 100.000 en € 90.000.

 

Sinds 1 januari 2010 geldt een zogenoemde pseudo-eindheffing 4) in verband met backservice bij hoge inkomens. Deze pseudo-eindheffing wordt alleen toegepast in situaties waarin sprake is van loon van meer dan € 531.000 (2013). Doordat het pensioengevend inkomen wordt gemaximeerd op € 100.000 kan deze werkgeversheffing per 1 januari 2015 vervallen.

Afkoop bovenmatig box 3-pensioen?

Als er buiten de grenzen van het Witteveenkader pensioen is of wordt toegezegd, dan moet de pensioenregeling worden gesplitst in een zuiver en onzuiver (bovenmatig) deel. Het bovenmatige deel moet tot box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) worden gerekend. Voor pensioen, zowel zuiver als onzuiver, geldt een wettelijk afkoopverbod. Dit betekent dat de werknemer niet vrijelijk over het bovenmatige pensioenkapitaal in box 3, kan beschikken. Het kabinet acht dit onwenselijk en wil het afkoopverbod in de Pensioenwet (PW) en de Wet verplichte beroepspensioenregeling aanpassen.
Het afkoopverbod geldt dan niet meer voor het deel van de pensioenaanspraken dat uitgaat boven de fiscale begrenzingen en dat in box 3 valt. Bescherming van pensioen dat de fiscale maxima overschrijdt is niet meer nodig, omdat er een adequaat pensioen binnen de fiscale grenzen kan worden opgebouwd. Als we in een wereld zouden leven waarin we ons hele leven bij dezelfde werkgever, echtgenoot, in hetzelfde huis, etc. zouden blijven, zou dit misschien kunnen. Maar in een tijd met weinig zekerheden, werkloosheid, scheiden, baanwisseling, voor jezelf beginnen, meer of minder werken, ineenstorting huizenmarkt, etc is een adequaat pensioen opbouwen op basis van de huidige wetgeving al een uitdaging. Laat staan na doorvoering van de voorgestelde beperkingen. Zou het kunnen dat het kabinet de mogelijkheid van een box 3-pensioen noemt, omdat zij toch niet zo zeker is dat er op basis van het wetsvoorstel een adequaat pensioen kan worden gehaald?
Ook het nettopensioen maakt onderdeel uit van de inkomensvoorziening voor later. Deze voorziening moet beschermd worden tegen afkoop. Afkopen van pensioen, ongeacht of het in box 1 of box 3 is opgebouwd, moet dan ook niet mogelijk worden. Als de deur op een kier wordt gezet, is de volgende stap dat al het pensioen in box 3 mag worden afgekocht. Denk aan overschrijding van de redelijke termijn om pensioen aan te kopen.  Dit zou ongewenst gedrag in hand kunnen werken. Daarnaast leidt het vervallen van het afkoopverbod ertoe dat het box 3-pensioen niet beschermd is tegen beslaglegging en faillissement. Kortom, het afkoopverbod moet blijven!

Voorzover het afkoopverbod op bovenmatig pensioen in box 3 toch doorgang vindt, heb ik de volgende kanttekeningen. Om afkoop van bovenmatig pensioen in box 3 toe te staan, wordt alleen de PW aangepast. Voor de directeur-grootaandeelhouder (dga) die pensioen opbouwt dat niet onder de werking van de Pensioenwet valt, blijft het afkoopverbod van toepassing. Evenals het verbod op afkoop klein pensioen (€ 451,22 per jaar, bedrag 2013), geldt voor de dga dat het verbod op afkoop van een bovenmatig box 3-pensioendeel van toepassing is. Of het een bewuste keuze is geweest om de dga hier buiten spel te zetten, vraag ik mij af.

Uit het wetsvoorstel blijkt niet of het de bedoeling is om afkoop mogelijk te maken zonder dat revisierente verschuldigd is en de uitvoerder hiervoor aansprakelijk 5) wordt gesteld. Als het de bedoeling is om afkoop toe te staan zonder fiscale sancties, dan  is ook aanpassing van de fiscale wetgeving noodzakelijk. Dit is niet meegenomen in het wetsvoorstel. Zonder aanpassing van het afkoopverbod in fiscale wetgeving 6), blijven de sancties voor afkoop van pensioen ook voor de ‘gewone’ werknemer van kracht. Er zal ook moeten worden gekeken of andere wetten moeten worden aangepast. Denk aan de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding en Faillissementswet,

Nettopensioensparen in box 3

Met de beperking van de fiscale facilitering voor pensioen (tweede pijler) en, lijfrente (derde pijler) wordt er gezocht naar alternatieve mogelijkheden om een goede inkomensvoorziening voor later op te bouwen. Een steeds meer gehoorde kreet is: nettopensioensparen. Nettopensioensparen is pensioen dat valt onder werking van de PW, maar voldoet niet aan de bepalingen in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964).
Ook in het Sociaal Akkoord wordt de nettopensioenspaarfaciliteit genoemd.

Sociaal Akkoord

Sociale partners hebben tot 1 juni 2013 de gelegenheid om met een alternatief voor of een aanvulling op het wetsvoorstel tot versobering van pensioen te komen. In het Sociaal Akkoord is al een voorschot hierop genomen. Hierin worden twee varianten genoemd die uitgaan van een maximaal te bereiken opbouwpercentage van 2%:

  • De mogelijkheid van een netto pensioenspaarfaciliteit in aanvulling op de voorgestelde beperking van het Witteveenkader met een specifieke vrijstelling voor vermogensrendementsheffing (box 3). De spaarfaciliteit zou moeten kunnen voortvloeien uit een arbeidsvoorwaardelijke afspraak (bijvoorbeeld in een CAO) die verplicht moet kunnen worden gesteld.
  • De mogelijkheid om de belastingheffing op pensioenen gedeeltelijk te verschuiven van een heffing bij uitkering naar een heffing bij premie-inleg zonder belasting op vermogensrendement. Dit zou betekenen dat bij pensioen de omkeerregel gedeeltelijk wordt afgeschaft. Het pensioen zou dan niet meer belast zijn voor zover de premie (de aanspraak) al in de heffing betrokken is geweest.

Volgens het Sociaal Akkoord wordt de pensioenopbouw gemaximeerd op 2%, waarbij de omkeerregel  nog slechts van toepassing is op een jaarlijkse opbouw van 1,55% (eindloon) respectievelijk 1,75% (middelloon). Dit geldt alleen, voorzover het pensioengevend loon niet meer bedraagt dan € 100.000 (2015). Hoe moeten we dit nu fiscaal vertalen?

Voorbeeld
Piet heeft een pensioengevend loon van €  120.000. De minimaal fiscaal in aanmerking te nemen franchise bedraagt € 15.000. Hij bouwt jaarlijks 2% middelloonpensioen op. De van toepassing zijnde loonheffing bedraagt 52%.
 Fiscaal via de loonheffing gefaciliteerde pensioenopbouw:
1,75% * (€100.000 -/- € 15.000) = € 1.487.
Op deze aanspraak is de omkeerregel van toepassing. De aanspraak is onbelast.
 Fiscaal via de inkomstenbelasting gefaciliteerde pensioenopbouw (box 3-pensioen)
0,25% * (€ 100.000 -/- € 15.000) =  € 213 
2% * € 20.000 =                               € 400 +
Totaal:                                              € 613

 

De vraag is of  Piet nu recht heeft op een pensioenaanspraak van € 613 vóór of ná loonheffing? Oftewel moet de werkgever de aanspraak bruteren naar € 1277, zodat na loonheffing  een nettopensioenaanspraak in box 3 overblijft van € 613.
Of gaat het om een bruto aanspraak, waarvan na loonheffing slechts € 294 (52% loonheffing) in box 3 terecht komt?
Of is het de bedoeling dat de toezegging deze duidelijkheid moet bieden? In dat geval is het aan werkgevers en werknemers om dit in te vullen en kan dit onderdeel zijn van onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden. 

Fiscale aspecten

- Premies belast, uitkeringen onbelast
De omkeerregel is niet van toepassing op het nettopensioen. In plaats van de omkeerregel geldt de fiscale hoofdregel in de loonbelasting: de aanspraak (premie) is direct belast, de pensioenuitkeringen zijn onbelast. Nadat de werkgever de loonheffing op de pensioenpremie heeft ingehouden, draagt hij de pensioenpremie rechtstreeks af aan de pensioenuitvoerder. Er wordt dus een netto bedrag gestort. Een nadeel kan zijn dat de werknemer tijdens de opbouwfase een hoger inkomen heeft dan in de uitkeringsfase. Het omgekeerde effect van de omkeerregel kan hierdoor ontstaan. In plaats van belastinguitstel moet de werknemer direct belasting over zijn inleg betalen. Er kan daardoor sprake zijn van belastingnadeel. 

- Box 3 en renseignering
Sociale partners stellen een vrijstelling van vermogensrendementsheffing voor de nettopensioenopbouw tot 2% voor. Over de maximering van het pensioengevend loon wordt in dit kader niks gezegd. Ik ga er dan ook vanuit dat door hen geopperde vrijstelling zich beperkt tot de nettopensioenopbouw over een salaris tot  € 100.000. In het wetsvoorstel is deze vrijstelling niet openomen. Dat betekent vooralsnog dat de volledige waarde van het pensioen in box 3 wordt belast. Hierover is vermogensrendementsheffing verschuldigd. Dit resulteert in een heffing van 1,2% over het vermogen in box 3 na aftrek van het heffingvrijvermogen (€ 21.139 in 2013). Omdat het nettopensioen in box 3 is belast, zal de waarde jaarlijks aan de Belastingdienst moeten worden opgegeven. De waarde zal dus moeten worden gerenseigneerd.
Een belastingvoordeel ontstaat als het rendement op het pensioenkapitaal hoger is dan de vermogensrendementsheffing in box 3.
Mocht er - overeenkomstig het voorstel van sociale partners - toch een beperkte vrijstelling voor het box 3-pensioen komen, dan zal binnen deze grenzen geen renseignering nodig zijn. Voorzover het nettopensioen boven de vrijstelling uitkomt, moet het pensioenkapitaal wel gerenseigneerd worden.

- Pensioenadministratie
Er zal dus een aparte pensioenadministratie moeten worden ingericht om te kunnen voldoen aan de fiscale eis om tot een gesplitste uitvoering te komen. Daarnaast moet aan de Belastingdienst jaarlijks de waarde van het pensioenkapitaal in box 3 worden opgegeven. Het is niet ondenkbaar dat bij bepaalde handelingen of gebeurtenissen de Belastingdienst ook maandelijks zal moeten worden geïnformeerd. Denk bijvoorbeeld aan een opgave voor de erfbelasting bij overlijden. In dat geval zal een complete renseigneringsadministratie moeten worden ingericht. Tot slot moeten de pensioenuitkeringen zonder inhouding van loonheffing worden uitgekeerd. Hierop zal de uitkeringsadministratie moeten worden aangepast.

- Overlijden
En wat gebeurt er met het opgebouwde kapitaal bij overlijden? Er geldt een vrijstelling van erfbelasting voor pensioenaanspraken. Het is echter wel zo  dat de helft van de waarde van de pensioenaanspraken in mindering komt op de vrijstelling die geldt voor de partner (imputatie). Zoals het nu is omschreven, gaat het echter alleen om pensioenaanspraken in de zin van de Wet LB 1964. Aangezien de Wet LB 1964 juist niet van toepassing is op nettopensioensparen, zal het nettopensioenoverlijdenskapitaal moeten worden gerekend tot de nalatenschap en is in beginsel hierover erfbelasting verschuldigd. In mijn ogen is dit niet wenselijk en zou hiervoor een tegemoetkoming wenselijk zijn.

Waardeoverdracht

Een ander praktisch knelpunt is waardeoverdracht. Omdat het pensioengeld is dat onder de PW valt, bestaat recht op waardeoverdracht. Maar hoe werkt dat in de praktijk? Waardeoverdracht is dan alleen te overwegen als overdracht naar een andere nettopensioenspaarregeling mogelijk is. Is dat niet het geval en wordt overgedragen naar een ‘gewone’ pensioenregeling, dan kan er sprake zijn van dubbele belastingheffing. Geen gebruik maken van waardeoverdracht van het nettospaardeel is dan de beste keuze.

Conclusie

Door de steeds verdere versobering van de fiscale facilitering van pensioen, wordt nettopensioensparen als extra mogelijkheid genoemd om toch iets te doen in de pensioensfeer. Zeker voor werkgevers die iets extra’s willen doen voor werknemers is nettopensioensparen een mogelijkheid. Vraag is of de nettopensioenspaarfaciliteit vanuit fiscaal perspectief opportuun is. De premies zijn direct belast, er is dus geen belastinguitstel. Hierdoor is er een reële kans dat de werknemer in de opbouwfase in een hoger belastingtarief valt dan in de uitkeringsfase. Dit kan leiden tot een progressienadeel. Bovendien is het nettopensioenkapitaal volgens het huidige wetsvoorstel belast in box 3. Er moet dus tenminste een rendement van 1,2% op het nettopensioenkapitaal worden gemaakt om de vermogensrendementsheffing te compenseren.  Nettopensioensparen als aanvulling op beperkte fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw is wenselijk. Maar door de huidige fiscale heffingsregels is het de vraag of nettopensioensparen echt de uitkomst biedt. De uitzondering op het afkoopverbod voor nettopensioen mag het kabinet houden. Maar een onbeperkte vrijstelling van  vermogensrendementsheffing voor box 3-pensioen is wel wenselijk, Een deeltje van de besparingen als gevolg van de voorgestelde maatregelen in box 1 kan worden gebruikt voor financiering van de vrijstelling in box 3. Daarmee zou nettopensioensparen aantrekkelijker kunnen worden en blijft de mogelijkheid om een adequaat pensioen op te bouwen enigszins in bereik. Alhoewel…

1) Wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen Kamerstukken II 2012/13,  33610, nr 1-4

2) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 11 april 2013, nr. 2013-45997

3) Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’, 29 oktober 2012

4) Artikel 32bc van de Wet op de loonbelasting 1964

5) Artikel 30i Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 44b Invorderingswet

6) Artikel 19b Wet op de loonbelasting 1964