Levensverzekering, premiesplitsing en erfbelasting (overlijdensrisicoverzekering)

Jasper Vivat

Met een overlijdensrisicoverzekering kun je met de verzekeraar afspreken dat iemand na een overlijden een eenmalig geldbedrag krijgt. De verzekeraar betaalt dit bedrag als een aangewezen verzekerde in een bepaalde periode overlijdt. Als de verzekerde blijft leven hoeft de verzekeraar niets te betalen. Dit wordt in het recht wel een ‘derdenbeding’ genoemd (een prestatie bedongen voor een ander). Deze verzekering is hierdoor erg geschikt om nabestaanden iets na te laten na overlijden. Vaak hoeft over de uitkering die de nabestaande ontvangt geen of relatief weinig erfbelasting te worden betaald. In deze bijdrage wil ik uitleggen hoe dat komt en een paar kenmerken van deze verzekeringsvorm belichten. Kenmerken waarvan ik denk dat ze in 2020 nog steeds actueel zullen zijn en die maken dat de overlijdensrisicoverzekering tot ver in de 21ste eeuw zal bestaan.

Erven en overlijdensrisicoverzekering

Als iemand overlijdt, wordt het vermogen - bezittingen én schulden - overgenomen door de erfgenamen. Wie precies wat krijgt, is geregeld in het erfrecht. 1) Bij het ontbreken van een testament zijn de partner en de kinderen bijvoorbeeld de erfgenamen. Waarbij de partner in principe alle goederen erft en de kinderen alleen een (niet direct opeisbare) vordering op de partner krijgen.
Een uitkering uit een overlijdensrisicoverzekering behoort niet tot de nalatenschap van de overledene. De begunstigde heeft het recht op de uitkering verkregen op grond van een overeenkomst. 2) Een overlijdensrisicoverzekering heeft ‘in beginsel’ niets te maken met de erfenis. Als je een overlijdensrisicoverzekering afsluit, kun je zelf bepalen wie, als begunstigde, een afgesproken bedrag krijgt bij het overlijden van een aangewezen verzekerde in een afgesproken periode. Het is niet relevant of er een testament is. Ook de werking van het erfrecht speelt geen rol. Dit kenmerk maakt de overlijdensrisicoverzekering een gemakkelijke manier om bepaalde, zelf gekozen, nabestaanden een bepaald bedrag na te laten, zonder rekening te houden met allerlei wet- en regelgeving die bij veel mensen niet bekend is. Nou ja, ‘bijna’. Tegenwoordig moet er wel rekening mee gehouden worden dat de rechter erfrechtelijke aspecten kan betrekken bij de uitleg van de afgesproken begunstiging (zie het artikel 'Uitspraak Hoge Raad over uitleg begunstiging roept vragen op' van Peter van Raamsdonk van 16 april 2013). En daarnaast kunnen de gemaakte keuzes van invloed zijn op de te betalen erfbelasting. 3)

Erfbelasting

De wet 4) schrijft voor dat ‘verkrijgingen op grond van het erfrecht’ belast zijn. Over het geërfde vermogen is erfbelasting verschuldigd. De uitkering die de begunstigde bij overlijden van de verzekerde krijgt, wordt echter niet op grond van het erfrecht verkregen. Onbelast voor de erfbelasting dus …? Nee, helaas. De wet geeft aan dat wel erfbelasting verschuldigd is voorzover de uitkering kan worden toegerekend aan een onttrekking aan het vermogen van de erflater. 5) Dus als de verzekerde (de ‘erflater’) alle premies verschuldigd was, dan moet de volledige uitkering in de aangifte erfbelasting van de begunstigde opgenomen worden. Blijkt het totaal van het verkregen vermogen (inclusief de verzekerde uitkering) groter dan de geldende vrijstellingen, dan is (gedeeltelijk) erfbelasting over de uitkering verschuldigd. 6)

Premiesplitsing

Om erfbelasting te voorkomen, zou voor ‘premiesplitsing’ gekozen kunnen worden.
Met premiesplitsing wordt voorkom je dat de verzekerde zelf de premie voor de overlijdensrisicoverzekering verschuldigd is. Om de premie te splitsen moet aan twee voorwaarden worden voldaan:
a. De verzekerde is geen premie verschuldigd op grond van de overeenkomst (bijvoorbeeld als verzekeringnemer); én
b. De premie mag ook niet indirect verschuldigd zijn door de verzekerde.

a. Premieverschuldigdheid

Premiesplitsing bij één verzekerde, ‘kruislings’ afsluiten
Premiesplitsing is mogelijk door de verzekering op het leven van iemand anders af te sluiten. De verzekeringnemer is dan een ander dan de verzekerde. Dat wordt wel ‘kruislings’ afsluiten genoemd. Erfbelasting is dan niet verschuldigd.
Wie de premie voor de verzekering feitelijk betaalt, is daarbij niet relevant. Het gaat er om wie de premie verschuldigd is. Dat is meestal de verzekeringnemer. De Hoge Raad heeft in het verleden bepaald dat als de verzekerde de premie betaalt die betaling voor de erfbelasting buiten beschouwing blijft. 7)  Bij kruislings sluiten wordt ‘in principe’ alleen premie aan het vermogen van de verzekeringnemer onttrokken.

Voorbeeld
Anton heeft een overlijdensrisicoverzekering afgesloten. Hij is verzekeringnemer. De verzekering geeft recht op een uitkering aan een door hem aangewezen begunstigde als Belinda overlijdt. Belinda is dus verzekerde. Als Anton de uitkering ontvangt bij het overlijden van Belinda, was Belinda ‘op grond van de verzekeringsovereenkomst’ geen premie verschuldigd. De verzekeraar is de overeenkomst met Anton aangegaan. In principe staat Belinda daar buiten en hoeft Anton de uitkering niet op te geven in de aangifte erfbelasting. Alleen als Anton en Belinda de premie indirect uit een gemeenschappelijk vermogen hebben voldaan kan wel sprake zijn van erfbelasting (zie hierna).

 

Premiesplitsing bij meerdere verzekerden
Naast de methode van kruislings afsluiten, komt het in de praktijk veel voor dat een overlijdensrisicoverzekering meer dan één verzekeringnemer heeft. En meer dan één verzekerde. Vooral gehuwden of samenwoners kiezen voor deze verzekeringsvorm als zij een hypotheeklening afsluiten. Ook in deze situatie is premiesplitsing mogelijk. De verzekeraar berekent dan de premie die verschuldigd is voor de uitkering bij het overlijden van iedere verzekerde. 8) Op het polisblad komt vervolgens te staan welk deel van de premie de ene verzekeringnemer verschuldigd is voor de uitkering bij overlijden van de andere verzekerde en andersom.
Om te voorkomen dat voor iedere premiebetaling incasso bij de verschillende premieschuldigen plaats moet vinden, wordt - onder voorwaarden - toegestaan dat de premie wordt geïncasseerd bij één verzekeringnemer. De voorwaarden zijn dat 9):
I  de aanvraag een verklaring bevat waarin de premieplichtigen ermee akkoord gaan dat de door hen verschuldigde premie bij de eerste verzekeringnemer geïncasseerd wordt;
II  de premieplichtige de verzekeraar verzoekt de verschuldigde premie bij de (eerste) verzekeringnemer te innen;
III  deze verklaringen bij elke mutatie opnieuw worden gedaan. 10)

b. Indirecte verschuldigdheid van de premie

Betaling uit een gemeenschappelijk vermogen
Kiezen voor premiesplitsing is niet altijd voldoende om erfbelasting te voorkomen. De premie kan indirect toch door de verzekerde verschuldigd zijn geweest. Bijvoorbeeld als de premie is betaald door verzekeringnemers die gehuwd zijn met een algehele gemeenschap van goederen. De premie is dan betaald uit een gemeenschappelijk vermogen. Het gevolg is dat een deel van de uitkering met erfbelasting belast kan zijn. Een uitkering helemaal buiten de erfbelasting houden, is dan niet mogelijk. 11) Samenwoners of echtgenoten met gescheiden vermogens (huwelijkse voorwaarden) kunnen dat meestal wel. Ook als  afgesproken is om de kosten van de huishouding te delen. Het Ministerie van Financiën gaat er dan van uit dat de premie voor een levensverzekering niet tot die kosten behoort, tenzij dat uitdrukkelijk wel zo afgesproken is 12):

Voorbeeld
Anton en Belinda hebben een overlijdensrisicoverzekering op het leven van Anton afgesloten. Zij zijn getrouwd in gemeenschap van goederen. Bij overlijden van Anton wordt een verzekerd bedrag van € 300.000 uitgekeerd aan Belinda. De uitkering moet in de erfbelasting worden opgegeven ‘voorzover’ de uitkering aan het vermogen van de verzekerde is onttrokken. Omdat zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, kan gezegd worden dat Anton feitelijk de helft van de premie heeft voldaan. In de aangifte erfbelasting vult Belinda € 150.000 in.
Gelet op dit gegeven zullen adviseurs actief moeten vragen naar het huwelijksgoederenregime van klanten. 13)

 

Een derdenbeding voor de melkboer en vergoedingsvorderingen
Als gezegd heeft de uitkering uit een levensverzekering (in principe) niets van doen met de erfenis en hetgeen daarover in een testament is gezegd. Dat kan een reden zijn om specifieke nabestaanden iets na te laten. Zo zou de melkboer (om wat voor reden dan ook) als begunstigde van de verzekering aangewezen kunnen worden. Gehuwden moeten er echter sinds 1 januari 2012 rekening mee houden dat het huwelijksvermogensrecht is aangepast. De echtgenoot van de verzekeringnemer heeft recht op een vergoeding van de door de premieschuldige betaalde premie. De vergoeding moet nu echter volgens de wettekst gelijk zijn aan de waarde van de uitkering ‘evenredig aan het uit de gemeenschap afkomstige deel van de premies’. 14) Het gevolg daarvan kan zijn dat de melkboer de uitkering volledig in de aangifte erfbelasting moet opgeven.

Voorbeeld
Anton en Belinda zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Belinda sluit een overlijdensrisicoverzekering op haar eigen leven. Zij wijst de melkboer, Carel, aan als begunstigde van de verzekering. Om haar moverende redenen ’vergeet’ zij Anton te informeren. Belinda heeft € 1.000 premie betaald als zij overlijdt. De uitkering is € 100.000. De waarde van de huwelijksgemeenschap bedraagt ten tijde van het overlijden € 300.000. Te vermeerderen met de vergoeding voor de premie van € 100.000. 15)
Dus na vergoeding bedraagt de huwelijksgemeenschap € 400.000. De langstlevende heeft recht op de helft, € 200.000 en de nalatenschap wordt € 100.000. Op grond van het erfrecht komt dit bedrag de man toe. Eventuele kinderen hebben als erfgenaam een (nog) niet opeisbare vordering ter grootte van hun erfdeel.
De erfgenamen van Belinda geven nu € 100.000 aan in hun aangifte erfbelasting. En de melkboer moet ook € 100.000 opgeven in de aangifte erfbelasting. Omdat Belinda in feite een vergoeding aan de nalatenschap heeft betaald, is de premie volledig door de verzekerde verschuldigd geweest. Anton en Belinda kunnen echter afspreken dat geen vergoeding verschuldigd is als zij de melkboer allebei een warm hart toedragen. 16) In dat geval hoeft de melkboer maar de helft van de uitkering aan te geven. 17)

 

Partnerverklaring

De bank laat zichzelf meestal als begunstigde aanwijzen bij het afsluiten van een levensverzekering die dient ter aflossing van de hypotheekschuld. De rechten uit de verzekering worden dan verpand aan de bank. Bij het overlijden van de verzekerde wordt de uitkering gebruikt om de schuld af te lossen. De erfenis wordt hierdoor groter omdat er minder schulden zijn. Door de aflossing van de hypotheekschuld valt het huis vrij van hypotheekschuld in de ontbonden huwelijksgemeenschap (of bij huwelijkse voorwaarden) volledig in de nalatenschap. Dat is anders als een ‘partner- of weduwenverklaring’ is ondertekend. In dat geval is niet de bank begunstigde voor de overlijdensuitkering, maar is de begunstigde (vaak de partner) de aangewezen begunstigde, die vooraf verklaard heeft de uitkering te zullen gebruiken om de hypotheekschuld mee af te lossen. De aangewezen begunstigde krijgt zo bij overlijden een vordering op de nalatenschap. Eigenlijk is het de begunstigde die de schuld met eigen geld aflost. Voor de verschuldigde erfbelasting kan dat gegeven van belang zijn.

Voorbeeld
Tot de huwelijksgemeenschap van de heer en mevrouw Klaassen behoort een banksaldo van € 100.000, een woning van € 550.000 en een hypotheeklening van € 200.000. De heer Klaassen overlijdt en laat zijn vrouw en twee kinderen achter. Een aan de lening verpande overlijdensrisicoverzekering keert op dat moment € 150.000 uit. Als er geen partnerverklaring is, laat de heer Klaassen een vermogen na van € 300.000 (100 + 550 - (200 – 150):2). Mevrouw Klaassen en de twee kinderen hebben erfrechtelijk ‘in beginsel’ ieder recht op een derde deel hiervan. 18) Mevrouw Klaassen hoeft hier geen erfbelasting over te betalen omdat haar verkrijging volledig onder haar vrijstelling blijft. 19) De kinderen betalen € 813,20. 20)
Als er wel een partnerverklaring is, is de nalatenschap € 225.000 (100 + 550 – 200):2). Mevrouw Klaassen en de kinderen erven weer ‘in beginsel’ een derde deel. In die situatie betaalt mevrouw Klaassen niets en de kinderen € 113,20. 21) De kinderen hebben immers minder gekregen. Overigens moet mevrouw Klaassen in beide situaties de erfbelasting voor haar rekening nemen als bij testament geen andere afspraken zijn gemaakt. 22)

 

Het opnemen van de partnerverklaring heeft dus invloed op de omvang van erfenis en daarmee op de te betalen erfbelasting. De invloed van de partnerverklaring op de erfbelasting is afhankelijk van de omvang van het vermogen in relatie tot de vrijstellingen in de erfbelasting. En daarnaast is van belang wat de invloed van de partnerverklaring is op de situatie bij het overlijden van de langstlevende zelf. Banken mogen de partnerverklaring daarom ook niet zomaar door klanten laten ondertekenen. Zij moeten de klant eerst adviseren om ‘nader onderzoek’ te doen. 23)

Partnerverklaring en verzekeringsrecht
Een aandachtspunt bij de opmaak van de verzekeringspolis is verder nog hoe de polis (en de voorwaarden) zijn opgesteld. Het verzekeringsrecht zorgt er voor dat je een partnerverklaring kunt hebben zonder je daar bewust van te zijn. Dat is het geval als het pandrecht alleen gevestigd is op het recht van uitkering. In die situatie voldoet de verzekeraar de schuld van de bank namens de op de polis vermelde begunstigde aan de bank. Het gevolg is - net als bij de partnerverklaring - dat de begunstigde het bedrag van de uitkering ‘buiten de erfenis om verkrijgt’. 24)

Slot

De vraag naar of de achterblijvers na een overlijden voldoende financiële middelen zullen hebben is en blijft belangrijk. Al meer dan een eeuw is de overlijdensrisicoverzekering een ‘relatief’ gemakkelijk middel om de vermogenspositie na overlijden mee te regelen. Gemakkelijk, omdat het erfrecht grotendeels buiten beschouwing kan blijven en de verzekeringnemer vrij is om te bepalen wie wat krijgt. Op een moment waar behoefte aan extra geld plotseling groter is dan anders. Bijvoorbeeld om de hypotheeklasten te verminderen of huur danwel kinderopvang te betalen (zie ook het artikel van Cees de Mooij in dit kader). Daarnaast kan erfbelasting over de uitkering vaak vermeden worden. Deze kenmerken maken dat de overlijdensrisicoverzekering interessant voor financiële planning. Nu. En in 2020 (en ver daarna) zeker ook!

1) Verkrijgen als erfgenaam wordt ‘onder algemene titel’ genoemd. De erfgenamen treden als het ware in de plaats van de overledene. Hoe de verdeling plaatsvindt in geregeld in boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.
2) Vaste jurisprudentie zie bv. Hoge Raad, Hoge Raad, 22 januari 1904 (Weduwe Veldman).
3) Zie artikel Peter van Raamsdonk in Financieel Actief van 16 april 2013.
4) Artikel 1, eerste lid, Successiewet 1956.
5) Artikel 13, eerste lid, Successiewet 1956.
6) Artikel 32, Successiewet 1956.
7) Hoge Raad, 17 februari 1954, BNB 1954/140 (premieschenkingsarrest) en Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/873M, Stcrt. 2010, 20508 (premiesplitsingsbesluit).
8) Volgens de rekenvoorschriften van het rapport premiesplitsing. Rapport Actuariële Werkgroep Premiesplitsing, 24 juni 1999.
9) Rapport premiesplitsing, p. 12 en 24.
10) Als de premie wijzigt moet de premieschuldige daar (logischerwijs) mee instemmen.
11) De uitkering wordt in de grondslag van de erfbelasting opgenomen. Uiteraard kan de totale erfrechtelijke verkrijging kleiner zijn dan de geldende vrijstellingen in de erfbelasting.
12) Ministerie van Financiën, Besluit van 29 februari 2000, V-N 2000, p. 1.264.
13) Zie bijvoorbeeld Rechtbank Utrecht, 22 december 2010, nr. 286126, HA ZA 10-1040. In deze uitsprak vergat de adviseur te vragen naar het huwelijksgoederenregime. Op dat moment was het voor een bestaande ‘gesplitste’ verzekering nog mogelijk om erfbelasting te vermijden door huwelijkse voorwaarden op te stellen.
14) Artikel 1:96a Burgerlijk Wetboek.
15) De premie is volledig uit het gemeenschappelijk vermogen voldaan dus de waarde van de uitkering moet volledig worden vergoed aan de huwelijksgemeenschap.
16) Artikel 1:87, lid 4 en 96b Burgerlijk Wetboek. Merk overigens op dat de begunstiging van de derde civielrechtelijk wordt gezien als een gift (7:188 Burgerlijk wetboek). Dit gegeven heeft ook gevolgen voor het erfrecht. In fiscale zin is echter geen sprake van een schenking gelet op de definitie van de schenking  in artikel 1 Successiewet en het bestaan van een bijzondere bepaling in artikel 13 Successiewet.
17) Voorbeeld ontleend aan mr. M. Kopinsky, De fiscale aspecten van het nieuwe huwelijksvermogensrecht, VP Bulletin, april 2012.
18) Artikel 4:10 Burgerlijk Wetboek. De langstlevende krijgt alle goederen. En de kinderen krijgen niet-opeisbare vorderingen. ‘In beginsel’ omdat de langstlevende voor de erfbelasting geacht wordt ook een vruchtgebruik op de vorderingen van de kinderen te krijgen als over de rente voor deze vorderingen geen afspraken zijn gemaakt. 
19) Een derde van de nalatenschap (€ 300.000/3) + vruchtgebruik (artikel 21, lid 15 SW jo art. 5 en 10 Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, gesteld dat mevrouw Klaassen 50 jaar oud is: 6% * € 200.000 * 12). Echter zij heeft recht op een vrijstelling van € 627.367 op grond van artikel 32, lid 1 ten vierde van Successiewet.
20) Een derde van de nalatenschap, verminderd met het vruchtgebruik van mevrouw Klaassen. Op dat bedrag wordt de vrijstelling van artikel 32 van de Successiewet in mindering gebracht. Vervolgens vermenigvuldigd naar het tarief voor kinderen. Dus 10% van € 8.132 (€ 28.000 - € 19.868).
21) Een derde van de nalatenschap (225.000/3), verminderd met het vruchtgebruik van mevrouw Klaassen (€ 54.000, zie hiervoor), verminderd met de vrijstelling van de kinderen (€ 19.868 in 2014) en vermenigvuldigd met het tarief van 10%. Merk overigens op dat de verkrijging van mevrouw Klaassen voor de erfbelasting met € 75.000 is verhoogd. Deze uitkering wordt immers in de grondslag opgenomen voorzover de premie aan het vermogen van de erflater/verzekerde is onttrokken.
22) Artikel 4:13, lid 2 jo 7, lid 1, onderdeel e Burgerlijk Wetboek.
23) Rechtbank Arnhem, 24 november 2004, ECLI:NL:RBARN:2004:AS3598. Bijvoorbeeld adviseren om de vraag aan een notaris voor te leggen.
24) 6:150 sub a Burgerlijk Wetboek.