De laatste loodjes van 2013 …

Kees van Oostwaard Athora

Traditiegetrouw stemt de Eerste Kamer vlak vóór het Kerstreces over de Belastingplannen van het komende jaar. Zo ook in 2013. Maar dit jaar kwam daar nog het zogenoemde woonakkoord bij, dat ook fiscale aanpassingen voor eigenaren van een eigen woning bevat. En de uitslag van de stemming in de Eerste Kamer over het woonakkoord zou weer van invloed zijn op de totstandkoming van het ‘nieuwe’ pensioenakkoord.
En zo hangt in de politiek alles aan elkaar, en lijkt de inhoud minder van belang. In dit artikel geef ik een overzicht van de laatste ontwikkelingen, met focus juist op de inhoud.

Woonakkoord

Het wetsvoorstel Maatregelen woningmarkt 2014 II 1) is met 38 stemmen voor en 37 stemmen tegen op 17 december 2013 aanvaard door de Eerste Kamer. De discussie draaide – met senator Duivestein als middelpunt -  om de zogenoemde verhuurdersheffing en niet om de fiscale maatregelen voor eigen woningen in het wetsvoorstel.
De belangrijkste maatregel is de verlaging van de maximale hypotheekrenteaftrek in stapjes van 0,5% per jaar naar het tarief van de derde schijf (momenteel 42%) 2). De aanpassing van het tarief waartegen wordt afgetrokken ziet niet alleen op de betaalde rente, maar op alle aftrekbare kosten in verband met de eigen woning. Dus ook op kosten van geldleningen.
Als gevolg van de nu aangenomen wet bedraagt het percentage waartegen de eigenwoningrente kan worden afgetrokken, in 2014 maximaal 51,5%.
Naast de geleidelijke daling van de maximale renteaftrek, bevat het aangenomen wetsvoorstel meer fiscale aanpassingen op het terrein van de eigen woning. Het gaat dan met name om maatregelen die al in een besluit waren geregeld, maar nu in de wet worden verankerd. Een kleine greep hieruit:

  • De schuld van een belastingplichtige aan een aannemer of projectontwikkelaar, in de periode tussen het tekenen van de koop- of aannemingsovereenkomst en het leveren van de onroerende zaak of aflossen van die schuld, wordt aangemerkt als eigenwoningschuld. De voorwaarden voor ‘reguliere’ eigenwoningschulden (met name het annuïtaire aflossingsvereiste) gelden in die periode niet.
  • Een door de stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) verstrekte starterslening wordt aangemerkt als een bestaande eigenwoningschuld als deze starterslening vóór 1 januari 2017 is aangegaan. Voor deze starterslening geldt geen aflossingseis en informatieplicht als voorwaarde voor renteaftrek.
  • Voor het KEW-regime wordt – net als voor de eigenwoningschuld - een oversluitdefinitie opgenomen. Hierdoor kan een KEW onder voorwaarden herleven.
  • Voor belastingplichtigen die vanaf 2001 een deel van de dertigjaarstermijn hebben verbruikt maar die geen gebruik (meer) kunnen maken van het overgangsrecht, is geregeld dat zij niet in het restant van die dertigjaarstermijn ten minste volgens een annuïtair schema volledig moeten aflossen. Zij mogen ook een annuïtaire lening met een looptijd van dertig jaar afsluiten, waarbij voor het restant van de al deels verbruikte dertigjaarstermijn toch een recht op renteaftrek geldt (de dertigjaarstermijn wordt dus niet opgerekt).

Het is te hopen dat er nu voor wat betreft fiscale maatregelen voor de woningmarkt eindelijk een periode van rust aanbreekt.

Pensioenakkoord

Een dag nadat de Eerste Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel Maatregelen woningmarkt 2014 II, hebben coalitiepartijen VVD en PvdA samen met D’66, SGP en ChristenUnie een pensioenakkoord gesloten. Staatssecretaris Weekers van Financiën en staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben nog dezelfde dag een brief 3) over het akkoord naar de Tweede Kamer gezonden.
De brief geeft de hoofdpunten van het gesloten akkoord weer:

  • Premiewaarborgen en toezicht door de Nederlandsche Bank (DNB)
  • Aanpassing van opbouw- en premiepercentages
  • Versterking positie ZZP’ers
  • Dialoog over toekomst pensioenstelsel
  • Mogelijkheid inzet werknemersdeel pensioenpremie voor aflossing eigen woning

Premiewaarborgen en toezicht DNB

De voorgestelde aanpassing van het Witteveenkader moet leiden tot een premieverlaging, zodat werknemers meer bestedingsruimte overhouden. In totaal zijn negen waarborgen afgesproken, zoals verplichte transparantie voor pensioenfondsen over de premieopbouw en de verplichting de premieopbouw voorafgaand aan de premievaststelling voor advies voor te leggen aan het verantwoordingsorgaan. Ook krijgt de DNB de mogelijkheid een ‘generatie-evenwichtstoets’ uit te voeren. Kortom: de juridische pensioenwetgeving zal flink worden uitgebreid.

Aanpassing opbouw- en premiepercentages

De verlaging van het Witteveenkader van 2,15% (2014) naar 1,75% middelloon (vanaf 2015) ging een meerderheid in de Eerste Kamer te ver. Daarom wordt het eerder voorgestelde percentage verhoogd tot 1,875 4). De eerder voorgestelde aftoppingsgrens van het pensioengevend inkomen op € 100.000 blijft in stand. Daarnaast kan over het inkomen boven deze grens vanuit het netto inkomen worden gespaard: de nettolijfrentespaarfaciliteit. Hiervoor geldt een vrijstelling in box 3.
Het lijfrentekader en de fiscale oudedagsreserve worden overeenkomstig aangepast.
De verruimde opbouwmogelijkheden worden gefinancierd uit de volgende maatregelen:

  • Afschaffing BTW koepelvrijstelling voor pensioenuitvoering (pensioenfondsen en verzekeraars)
  • Verhoging leeftijdsgrens mobiliteitsbonus uitkeringsgerechtigden van 50 naar 56 jaar
  • Inzet van een deel van de middelen die bestemd waren voor lastenverlichting voor het bedrijfsleven

Alle maatregelen moeten (nog steeds) in 2015 ingaan. Dat betekent dus weer werk aan de winkel voor werkgevers, werknemers en uitvoerders. Die zijn momenteel nog druk bezig met de wijzigingen in verband met de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar per 1 januari 2014.

Versterking positie ZZP’ers

Door een werkgroep bestaande uit de grootste zzp-organisaties wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een pensioenregeling voor zzp-ers. Daarnaast wordt het mogelijk om bij arbeidsongeschiktheid het derdepijlerpensioen (lijfrente) aan te spreken. Hoe sympathiek deze maatregel ook op het eerste gezicht lijkt, denk ik dat dit alleen maar leidt tot een verschuiving van het financiële probleem van de arbeidsongeschikte naar de toekomst. Een andere maatregel is dat de lijfrente ook buiten de vermogenstoets voor de bijstand blijft, ook voor werknemers. Dit is nu uitsluitend het geval voor het tweedepijlerpensioen. Om oneigenlijk gebruik tegen te gaan geldt de bescherming niet als in de vijf jaar voorafgaand aan de bijstandsaanvraag onregelmatig of stijgende premies zijn ingelegd en geldt er een maximum – twee maal de AOW – voor deze bescherming.
Tot slot gaat het kabinet monitoren hoe pensioenfondsen omgaan met de mogelijkheid om na een dienstbetrekking de pensioenopbouw voort te zetten en gaat er een wettelijke termijn van negen maanden gelden waarin ex-werknemers kunnen beslissen of zij hun pensioenopbouw vrijwillig willen voortzetten.

Dialoog over toekomst pensioenstelsel

Opvallend is dat het kabinet in 2014 een ‘brede dialoog’ wil starten over de ‘lange termijn toekomst van ons pensioenstelsel’. Dit is opvallend, omdat de volgorde bijzonder is. Eerst de opbouwmogelijkheden drastisch neerwaarts aanpassen en dan pas gaan praten hoe het pensioenstelsel er eigenlijk uit zou moeten zien. Oftewel: eerst doen en dan denken. Als kind word je al een andere volgorde geleerd. Maar het is uiteraard wel een goede zaak om over de toekomst van het pensioenstelsel na te denken. Ook de SER wordt gevraagd uiterlijk eind 2014 hierover een advies te geven.

Mogelijkheid inzet werknemersdeel pensioenpremie voor aflossing eigen woning

Het plan wordt gepresenteerd als iets nieuws, maar echt nieuw is het idee niet: gebruik van het werknemersdeel van de pensioenpremie voor extra aflossing van de hypotheek of als ondersteuning voor starters. Wel nieuw is dat het kabinet bereid is om dergelijke keuzemogelijkheden te bieden en te verkennen hoe dit zorgvuldig op korte termijn mogelijk kan worden gemaakt.
Mijn idee hierover: laat dit onderdeel zijn van de hiervoor genoemde pensioendialoog die voor 2014 is aangekondigd en onderneem op dit vlak geen overhaaste stappen.

Belastingplan 2014

Daarnaast heeft de Eerste Kamer op 17 december 2013 het Belastingpakket 2014 - waaronder het wetsvoorstel Belastingplan 2014 – aangenomen. De behandeling van het belastingplan door de senatoren heeft weinig nieuws opgeleverd.
Zoals eerder gemeld in Financieel Actief, omvat het Belastingplan 2014 onder meer de volgende maatregelen:

  • Een tijdelijke verhoging van de eenmalige vrijstelling voor schenkingen in het kader van de eigen woning tot € 100.000
  • De eenmalige crisisheffing wordt verlengd met een heffing over 2013
  • Geen inflatiecorrectie voor de belastingschijven
  • Afschaffing stamrechtvrijstelling met overgangsrecht voor bestaande gevallen

En op dit laatste punt had nog meer duidelijkheid mogen komen, vooral over het terrein van het overgangsrecht.
In de schriftelijke ronde is uitsluitend stil gestaan bij gedeeltelijke opnames van het stamrechttegoed en het al dan niet introduceren van een hardheidsclausule voor stortingen van stamrechtkapitalen op of net na 15 november 2013. De uitkomst van dat laatste punt stond bij voorbaat eigenlijk al vast. De staatssecretaris wenst vast te houden aan de eis dat de gelden vóór 15 november 2013 door de werkgever moesten zijn overgemaakt om in 2014 gebruik te kunnen maken van de 80%-regeling 5).
Verder heeft de staatssecretaris aangegeven dat een gedeeltelijke opname niet leidt tot belastingheffing over de volledige aanspraak 6). Alleen voor toepassing van de 80%-regeling schrijft de wet nog een uitkering ineens – dus van het volledige kapitaal – voor.
Tijdens de mondelinge behandeling wordt nog wel een poging gedaan door D’66 senator Van Boxtel met een vraag naar de werking naar de termijn van maximaal zes maanden na 2013, maar die doet de staatssecretaris af met een verwijzing naar de website van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP).
Het CAP heeft – samengevat - de volgende voorwaarden gepubliceerd:

  • Het ontslag moet in 2013 zijn aangezegd en de ontslagdatum moet op 31 december 2013 vaststaan.
  • De dienstbetrekking wordt binnen een korte termijn na het vaststellen van de ontslagdatum beëindigd. Van een korte termijn is in ieder geval sprake als het gaat om de wettelijke opzegtermijn (maximaal zes maanden).
  • Vóór 1 januari 2014 moet door de werkgever een overeenkomst met de betrokken werknemer zijn opgemaakt en ondertekend. Uit de overeenkomst moet blijken aan de werknemer uitsluitend een aanspraak is toegekend die voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, of artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964.
  • De werknemer gebruikt alleen een uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon voor het aankopen van een stamrecht.

De werknemer mag dus na 31 december 2013 geen keuzemogelijkheid tussen stamrecht en uitkering ineens meer hebben. Het ontbreken van die keuzemogelijkheid doet geen pijn, omdat het stamrechtkapitaal zonder fiscale sancties vanaf 1 januari 2014 ineens mag worden opgenomen. Revisierente is vanaf die datum niet meer verschuldigd. Ook mag het stamrechtkapitaal in delen worden opgenomen (zie hiervoor).
Pijnpunt blijft wat mij betreft de opzegtermijn. Zoals ik al in mijn vorige artikel heb opgemerkt, merk ik dat in de praktijk het begrip ‘korte termijn’ wordt uitgelegd op een wijze dat een ontslag op 30 juni 2014 altijd zal kwalificeren voor het overgangsrecht. Maar dat staat er niet. De wettelijke opzegtermijn start op het moment van opzegging. Als op 1 november 2013 wordt opgezegd, eindigt de (maximale) zesmaandstermijn op 1 mei 2014.
Ten slotte hebben mij signalen bereikt dat de Belastingdienst betaling in termijnen van het stamrecht aan de uitvoerder niet wil toestaan. De ontslagvergoeding moet kort na beëindiging van het dienstverband in zijn geheel naar de uitvoerder worden overgemaakt. Dit blijkt wat mij betreft niet uit de wet.

Slotopmerking

In december 2013 heeft de politiek zeker niet stilgezeten.
Over het overgangsrecht voor goudenhanddrukstamrechten zal helaas het laatste woord nog niet zijn gezegd. Verder is eens te meer duidelijk geworden dat (fiscale) wetgeving niet zo zeer inhoudelijk wordt bediscussieerd, maar vooral ook onderdeel is van politieke ruilhandel. Geen woonakkoord, dan ook geen pensioenakkoord. En binnen dat pensioenakkoord geldt weer: eerst doen en dan nadenken. Dat geeft niet veel vertrouwen voor de (pensioen)toekomst.

1) Kamerstukken 33 819. Dit wetsvoorstel heeft de toevoeging II gekregen, omdat het ook een voorstel bevatte dat niet gericht was op de woningmarkt en waarvoor – op grond van de Grondwet – mogelijk tweederde meerderheid van de Eerste Kamer benodigd is. Het oorspronkelijke wetsvoorstel was opgenomen in Kamerstukken 33 756.
2) Een deel van de belastingopbrengst zal worden teruggegeven, zodat het tarief in de derde schijf uiteindelijk in 2042 38% zal bedragen.
3) Brief van 18 december 2013, kenmerk AFP/2013/865U.
4) Het opbouwpercentage voor eindloon wordt in de brief niet genoemd.
5) Bij opname ineens van het stamrechtkapitaal in 2014 wordt slechts 80% van het kapitaal belast. Zie ook: Belastingplan 2014 aangenomen door Tweede Kamer: nog veel aandachtpunten!
6) Memorie van Antwoord Eerste Kamer, Kamerstukken 33 752 D, pag. 24.