Afkoopsommen klein pensioen terecht belast

Een man heeft in 2013 van diverse pensioenuitvoerders een afkoopsom klein pensioen (als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet) ontvangen. De man heeft die inkomsten niet in zijn aangifte inkomstenbelasting opgenomen. De inspecteur corrigeert de aangifte van de man met de ontvangen afkoopsommen.
De man stelt dat de afkoopsommen zonder zijn toestemming aan hem zijn uitbetaald. Hiermee is zonder zijn invloed zijn belastbaar inkomen in 2013 verhoogd. Gevolg voor hem is dat hij over de afkoopsommen als gevolg van het progressieve belastingstelsel meer belasting is verschuldigd dan bij betaling van de pensioenen in (jaarlijkse) termijnen. Verder is door de correctie op het belastbare inkomen uit werk en woning ook de toegekende zorgtoeslag herzien. De man stelt dat de afkoopsommen slechts “een papieren inkomen” vertegenwoordigen, dat niet belast zou mogen worden. Hij moet immers deze bedragen reserveren voor de toekomst ter dekking van het door de afkoop ontstane “inkomensgat”.
De man acht de gang van zaken in strijd met de Wet IB 2001 en met de geest van het pensioenstelsel. Hij doet tevens een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP).
Het Hof volgt de man niet in zijn stellingen. Artikel 3.81 van de Wet IB 2001 bepaalt “dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder loon verstaan wordt het loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Ingevolge artikel 10, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.” En op grond van artikel 3.146, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt loon geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen. Een actieve daad van de man is hiervoor niet noodzakelijk. Ook overweegt het Hof dat de Wet IB 2001 niet voorziet in een regeling, waarbij daadwerkelijk ontvangen bedragen van de belastingheffing worden uitgezonderd (in verband met door de man gewenste besteding van die bedragen).
Het Hof geeft aan dat de wetgever met de keuze voor belastingheffing over een inkomensbestanddeel als het onderhavige in het jaar, waarin het ook daadwerkelijk wordt ontvangen, niet is getreden buiten de ruime beoordelingsmarge die hem toekomt onder artikel 1 van het EP. Het Hof verwerpt dan ook verwerpt ook het standpunt van belanghebbende dat sprake is van strijd met artikel  1 van het EP.
(Hof ’s-Hertogenbosch, 14 september 2017, nr. 16/00285, ECLI:NL:GHSHE:2017:3956)