Nettopensioen voor premievrije arbeidsongeschikten: een fata morgana

Jos Gielink

Bij elke versobering van het fiscale pensioenkader voltrekt zich steeds weer een rituele dans tussen parlement en regering. Bij elke versoberingsronde is er vanuit de maatschappij en het parlement verzet tegen de verlaging van de toekomstige premievrije pensioenopbouw voor de werknemers die op het moment van de aanpassing arbeidsongeschikt zijn.
Dat was zo bij de invoering van de wet VPL in 2006, maar ook bij de verdere ingrepen op grond van de Wet VAP in 2014, en bij de invoering van de Wet Witteveen 2015.

Vanuit het Ministerie van Financiën is altijd de reflex geweest dat voor de premievrije arbeidsongeschikten de toekomstige premievrije opbouw moest worden verlaagd. Er is in al die jaren met veel hangen en wurgen een uitzondering toegestaan voor rechtstreeks verzekerde regelingen, waarbij een recht op voortzetting van de premiebetaling is verzekerd.

Alleen in die situatie gaat het Ministerie er van uit dat er sprake is van een uitgewerkte rechtsverhouding en wordt door de Belastingdienst aanvaard dat de consequentie van het reeds opgetreden risico van arbeidsongeschiktheid onder de werking van het nieuwe fiscale regime wordt geëerbiedigd.

Dit levert de nodige wrevel op bij degenen die betrokken zijn bij regelingen die niet onder de eerbiedigende werking vallen. Het gaat dan om pensioenfondsregelingen en verzekerde regelingen waarbij geen premievrijstelling is verzekerd maar een voortgezette pensioenopbouw en om de regelingen bij pensioenfondsen waarbij geen sprake is van een uitgewerkte rechtsverhouding. Als er nog gewijzigd kan worden, dan moet er maar worden gewijzigd, zo luidt kennelijk het motto bij het Ministerie.

In 2006 was er nog de illusie van een goede afloop. Tijdens de behandeling van de Wet VPL in de Eerste Kamer leek de staatssecretaris van Financiën bezweken te zijn voor de onophoudelijke discussies met het parlement over dit onderwerp. Deze haast oeverloze discussie eindigde als volgt:
Mevrouw Vedder-Wubben (CDA): En als de pensioenregeling wordt aangepast, maar de regeling voor de arbeidsongeschikten niet, dan mag de regeling voor de arbeidsongeschikten blijven zoals die was voor de Wet VPL?
Staatssecretaris Wijn: Ja.
Mevrouw Vedder-Wubben (CDA): Prima, bedankt.
Staatssecretaris Wijn: We pakken zo inderdaad de praktische invalshoek.

De toegezegde versoepeling in het uitvoeringsregime is uitgebleven en het gevolg is dat er tot op de dag van vandaag, door velen niet begrepen, uitvoeringsproblemen zijn blijven bestaan.

De aftopping van het pensioengevend loon tot € 100.000 per 1 januari 2015 heeft een nieuwe dimensie aan deze discussie gegeven. Er was bij de parlementaire behandeling veel aandacht voor de gevolgen van de aftopping voor de risicodekking, waaronder ook weer de lopende gevallen van premievrije opbouw. In de discussies hierover met het parlement werd door de regering  het nettopensioen en de nettolijfrente als oplossing aangedragen voor het pensioenverlies waarmee deze groep werknemers geconfronteerd werd.

De Kamerleden Hoekstra en De Lange waren op hun hoede en hebben kritische vragen gesteld over deze oplossing. Tijdens de plenaire behandeling van de Verzamelwet Pensioenen 2014 is aan hen toegezegd om in te gaan op de gevolgen van de aftopping voor het nabestaandenpensioen voor personen die vóór hun arbeidsongeschiktheid langdurig veel meer dan € 100.000 verdienden, die al langere tijd arbeidsongeschikt zijn en een slechte gezondheidsprognose hebben en die premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid bij een pensioenfonds hebben. Senator Kees de Lange heeft op 2 december 2014 een artikel gepubliceerd in Follow the money dat heette 'De volksvertegenwoordiging gepiepeld'. Over dit artikel zijn vragen gesteld door het Kamerlid Klein, die eveneens op 27 januari 2015 beantwoord zijn door staatssecretaris Jetta Kleinsma.

De antwoorden zijn als volgt samen te vatten. In technische zin is het mogelijk dat de groep werknemers waar het hier om gaat, gebruik gaat maken van de nettoregelingen. De risicodekkingen bij overlijden en arbeidsongeschiktheid kunnen in een nettoregeling worden ondergebracht.

Voor de nettopensioenregeling is de werknemer echter afhankelijk van de medewerkzaamheid van de werkgever. De werkgever moet een nettopensioen regelen met de uitvoerder. Het blijkt dat in veel ondernemingen en sectoren geen nettopensioenregeling zal worden ingevoerd. Bovendien bestaat er in de tweede pijler weliswaar een acceptatieplicht, maar kunnen verzekeraars een zogenaamde uitsluitingsclausule toepassen. Als de arbeidsongeschikte werknemer binnen één jaar na het sluiten van de verzekering overlijdt, mag een verzekeraar het recht op de uitkering blokkeren indien blijkt dat het overlijden te maken heeft met een oorzaak die al aanwezig was op het moment dat de verzekering gesloten werd. Het nettopensioen is derhalve in veel gevallen geen of geen sluitende oplossing voor de knellende vraag waar men in de praktijk mee worstelt.

En de nettolijfrente dan? Daar ontstaat inmiddels een redelijk aanbod van verzekeringen. Dit is echter een oplossing in de derde pijler, zodat het keuringsverbod voor pensioen niet geldt. Voor nettolijfrente is er derhalve geen acceptatieplicht en kunnen verzekerden met keuringseisen en gezondheidswaarborgen geconfronteerd worden.

De antwoorden van staatssecretaris Klijnsma verschenen bijna twee maanden nadat senator De Lange zijn artikel schreef. De Lange voelt zich gepiepeld vanwege het feit dat de bewindslieden de werkelijkheid in eerste instantie te rooskleurig hebben voorgesteld aan het parlement. Met de antwoorden van 27 januari 2015 zal Jetta Klijnsma dit gevoel van de senator niet hebben kunnen wegnemen, ongeacht of je zijn sentiment nou als piepelen zou willen benoemen.
De arbeidsongeschikte werknemers die in eerste instantie meenden dat er een goede oplossing was voor het dreigende pensioenverlies voor hen en voor hun nabestaanden, zullen in de meeste gevallen niet geholpen kunnen worden.

De pensioenoase blijkt een fata morgana, de karavaan moet helaas verder trekken.....